Financiële situatie 2021
Ontwikkelingen sinds het vorige begrotingsjaar
De belangrijkste actuele ontwikkelingen zijn verwerkt in de programma's.
Uitgangspunten en normen
Deze paragraaf geeft inzicht in de financiële uitgangspunten van de programmabegroting 2021-2024 die aan de geraamde bedragen ten grondslag liggen. De volgende parameters wijzigen in 2021 (ten opzichte van de raming B 2020 en MJV 2021):
Kapitaallasten
(= rente- en afschrijvingslasten) van 3,6% naar 4,8% (bij de MJV 2021 was dit nog 6,2%).
- Voor de rentelasten is dit gebaseerd op het gemiddelde rentepercentage van alle aangegane langlopende geldleningen en een inschatting voor nieuw af te sluiten langlopende geldleningen in 2021 (zie ook § 4.8 'Financiering'). Met name dankzij het nog steeds zeer lage geldende rentepercentage voor langlopende geldleningen pakt dit voordeliger uit dan in de MJV 2021 is geraamd.
- Voor de afschrijvingslasten is dit gebaseerd op de nieuwe meerjarenraming voor de investeringen, met inachtneming van het tijdstip dat het project gereed is voor gebruik (vanaf dan wordt er afgeschreven).
Personeelslasten
Van 4,8% naar 4,0% (bij de MJV 2021 was dit nog 3,5%). Bij de MJV bestond dit nog uit de onderdelen: (i) 2,5% als inschatting voor de nog af te sluiten cao 2021 en (ii) 1,0% voor de reguliere jaarlijkse periodieken. Bij de B 2021 is hierbij nog als extra component bijgekomen: (iii) 0,5% vanuit de doorwerking naar 2021 van de cao 2020 (de loonstijging van 1,0% per 1 juli 2020 werkt voor 0,5% door naar 2021).
Overige kosten
Van 2,2% naar 0,0% (bij de vorige MJV 2020 was dit nog 2,2%). In 2021 wordt eenmalig geen indexering voor de prijzen toegepast op de budgetten voor 'overige kosten' als incidentele invulling van de taakstelling van € 1 miljoen voor 2021 uit het bestuursakkoord. Normaliter worden voor het bepalen van dit stijgingspercentage de meest recente cijfers van het Centraal Planbureau geraadpleegd en was 1,9% het actuele stijgingspercentage voor de indexering geweest.
De inflatiecorrectie
(Het gemiddelde van de autonome stijging van de personeelslasten en overige kosten) gaat van 3,5% naar 2,0% (bij de vorige MJV 2021 was dit nog 2,9%). Aangezien op de overige kosten eenmalig geen indexering voor de prijzen is toegepast, daalt hiermee tevens de inflatiecorrectie.
Stijging parameters B 2021 (t.o.v. vorige raming B 2020)
Hiervoor zijn als referentie gebruikt de: (i) ‘inflatie geharmoniseerde consumenten-prijsindex’ (1,4%: met weging 1/3e) en (ii) de prijs ‘intermediair verbruik overheid’ (2,2%: met weging 2/3e) voor 2021.
De paragraaf betreffende de incidentele baten en lasten bevat een overzicht van de baten en lasten die niet tot de gewone bedrijfsuitoefening worden gerekend en die als eenmalig moeten worden beschouwd ten opzichte van voorgaande jaren en komende begrotingsjaren.
Kostentoerekening
De geraamde netto-kosten worden toegerekend aan de wettelijk voorgeschreven kostendragers 'watersysteembeheer' en 'zuiveringsbeheer'. De wijze van kostentoerekening is gebaseerd op de door de Unie van Waterschappen vastgestelde beleids- en beheerproductenstructuur en vindt plaats op basis van objectieve, bedrijfseconomische criteria.
- Eerst vindt er een toerekening plaats aan de primaire beheerproducten en daarna volgt een verdeling naar de beide kostendragers. Hiervoor is per primair beheerproduct een verdeelsleutel voor de kostendragers toegepast zoals vastgesteld door de Unie.
- De ondersteunende beheerproducten worden voor 50% : 50% toegerekend aan 'watersysteembeheer' en 'zuiveringsbeheer'.
Kostentoedeling
- De bekostiging van het 'watersysteembeheer' geschiedt uit de verontreinigingsheffing voor directe lozers en de watersysteemheffing. De watersysteemheffing bestaat uit de heffingen voor: (i) ingezetenen, (ii) gebouwd, (iii) ongebouwd en (iv) natuur. De procentuele toerekening naar deze heffingen geschiedt conform de door het algemeen bestuur vastgestelde kostentoedeling. Daarnaast worden binnen de heffingen 'gebouwd' en 'ongebouwd' tariefdifferentiaties toegepast (zie tabel).
- Wettelijk is voorgeschreven dat de kostentoedeling voor de tarieven watersysteembeheer ten minste eens in de vijf jaar dient te worden herijkt. In de begroting 2017 was de laatste herijking, zodat in de begroting 2022 de volgende herijking van de kostentoedeling zal plaatsvinden.
- De bekostiging van het 'zuiveringsbeheer' geschiedt uit alleen de zuiveringsheffing (de belasting die geheven wordt om het afvalwater te kunnen zuiveren) voor indirecte lozers. Voor het zuiveringsbeheer worden dus alle kosten toegerekend aan het zuiveringstarief en bestaat er geen nadere verdeling.
Overige bestemmingsreserves
Naast de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie (zie hierna § 4.6) en de algemene reserves (zie hierna § 4.7) is er een aantal overige bestemmingsreserves. Onder deze bestemmingsreserves worden verstaan: reserves waaraan het algemeen bestuur een bepaalde bestemming heeft gegeven. In het algemeen houdt het instellen en opbouwen van een bestemmingsreserve verband met een gewenste ontwikkeling waarvoor het waterschap gedurende een aantal jaren geld opzij wil leggen. In zijn totaliteit stijgen de overige bestemmingsreserves in deze begroting 2021 met € 756.000. Het waterschap kent de volgende bestemmingsreserves:
Brede heroverweging
De bestemmingsreserve ‘brede heroverweging’ is voor zuiveringsbeheer ingesteld voor de opstartkosten van mogelijke vormen van samenwerking en opschaling. Hieruit wordt in 2021 vooralsnog niets onttrokken.
Dividenduitkering NieuWater
De bestemmingsreserve ‘dividenduitkering NieuWater’ wordt aangewend ten behoeve van matiging van de lastendruk. Hiervoor wordt er in 2021 € 418.000 onttrokken aan de bestemmingsreserve. Naar verwachting zal het dividend over 2020 van € 450.000 in 2021 aan deze bestemmingsreserve worden toegevoegd.
Per saldo stijgt deze reserve dus in 2021 met € 32.000.
Dividenduitkering NWB
De bestemmingsreserve ‘dividenduitkering NWB’ wordt aangewend ten behoeve van een jaarlijkse beleidsimpuls voor innovatie (€ 1.000.000), alsmede voor demping van de lastendruk (€ 1.836.000) [Het bedrag voor demping van de lastendruk (dat wordt onttrokken aan deze bestemmingsreserve) loopt in 2024 op naar uiteindelijk jaarlijks € 2.254.000.] zoals dit in het bestuursakkoord is afgesproken. Hierdoor wordt er in 2021 dus € 2.836.000 onttrokken aan de bestemmingsreserve. Naar verwachting zal het dividend over 2020 van € 3.560.000 in 2021 aan deze bestemmingsreserve worden toegevoegd. Per saldo stijgt deze reserve dus in 2021 met € 724.000.
Innovatie
Via de bestemmingsreserve ‘innovatie’ nodigt het waterschap de samenleving actief uit om bij te dragen aan het realiseren van alle opgaven en ambities uit het bestuursakkoord. Hieraan wordt jaarlijks zowel € 1.000.000 toegevoegd als € 1.000.000 onttrokken. Per saldo muteert deze reserve dus in 2021 met € 0.
Totaaloverzicht: overige bestemmingsreserves
In onderstaande tabel volgt een totaaloverzicht van het verwachte verloop van de overige bestemmingsreserves in deze begroting 2021.
Voorzieningen
Naast de reserves kent het waterschap een aantal voorzieningen. Voorzieningen zijn bedragen op de balans die worden gevormd om:
- verplichtingen, verliezen en risico’s op te kunnen vangen, waarvan de omvang per balansdatum onzeker is, maar wel redelijkerwijs in te schatten;
- bepaalde jaar overstijgende uitgaven gelijkmatig te kunnen verdelen over verschillende begrotingsjaren.
In zijn totaliteit dalen de voorzieningen in deze begroting 2021 met per saldo € 787.000.
Het waterschap kent de volgende voorzieningen:
- Pensioen/wachtgeld bestuurders: Deze voorziening is gevormd ten behoeve van wachtgeld- en pensioenverplichtingen voor voormalige en huidige dagelijks bestuursleden (inclusief de voorzitter).
- Arbeidsongeschiktheids- en WW-uitkeringen: Deze voorziening is gevormd, vanwege het recht van medewerkers op een tijdelijke uitkering van het waterschap voor Arbeidsongeschiktheids- en WW-uitkeringen.
- Reorganisatie/sociaal flankerend beleid: Deze voorziening is bedoeld om aan de verplichtingen (wachtgeld/afkoopsommen) te kunnen voldoen van de lasten voor inactief personeel, zoals in 2013 is overeengekomen bij de fusie tussen de beide rechtsvoorgangers van het waterschap.
- Doorontwikkeling organisatie: Deze voorziening is bedoeld om aan de verplichtingen te kunnen voldoen die voortvloeien uit de doorontwikkeling van het waterschap (in 2014).
- Persoonsgebonden opleidingsbudget: Deze voorziening is (voor de periode 2016-2020) gevormd om de aanspraken op de cao-afspraak omtrent het persoonlijke ontwikkel budget per medewerker (€ 5.000 voor vijf jaar) af te dekken. Aangezien in de nieuwe cao 2021 mogelijk een verlenging van deze regeling wordt afgesproken voor één jaar loopt deze voorziening dus mogelijk door t/m 2021.
- Oninbare vorderingen: Deze voorziening is gevormd voor de belastingaanslagen die uiteindelijk oninbaar zijn. De benodigde toevoeging voor oninbaarheid van € 667.000 gaat op advies van GBLT (gemeenschappelijk belastingkantoor locosensus en tricijn) uit van 0,5% van de belastingaanslagen die oninbaar zijn.
Totaaloverzicht: voorzieningen
In onderstaande tabel volgt een totaaloverzicht van het verwachte verloop van de voorzieningen in deze begroting 2021.
Inleiding
De wateropgaven en taken van het waterschap worden voor het grootste deel bekostigd door het heffen van belastingen. Deze belastingen bestaan uit de ‘watersysteemheffing’ en de ‘zuiveringsheffing (de belasting die geheven wordt om het afvalwater te kunnen zuiveren)’. De heffing en inning van de waterschapsbelastingen wordt verzorgd door het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT (gemeenschappelijk belastingkantoor locosensus en tricijn)). Voor het bepalen van de tarieven voor deze heffingen wordt gerekend met de door GBLT voorgestelde belastinggrondslagen. Via het aanwenden van de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie kunnen ongewenste schommelingen in de lastendruk voor huishoudens en (agrarische) bedrijven meerjarig worden gedempt. In deze begroting is geraamd € 73,6 miljoen aan bruto-watersysteemheffing en € 59,7 miljoen aan bruto-zuiveringsheffing.
Mutaties belastinggrondslagen
In de raming voor de belastinggrondslagen doen zich op hoofdlijnen de volgende ontwikkelingen voor tussen de Begroting 2021 versus de Begroting 2020:
- het aantal ingezetenen (= aantal huishoudens) kent al jarenlang een trendmatige groei van circa 2.000 (+ 0,5%);
- de totale WOZ-waarde (= waarde onroerend goed) met peildatum 01-01-2020 voor 'woningen' en 'niet-woningen' stijgt naar verwachting met gemiddeld 6,5% [Deze 6,5% WOZ-waardestijging kan worden uitgesplitst naar: (i) 6,1% waarde-ontwikkeling en (ii) 0,4% woning-groei samenhangend met de stijging van het aantal ingezetenen.];
- het aantal hectares wegen daalt met 400 ha vanwege de laatste effecten van het Wegenarrest (verschuiving oppervlak wegen naar overige categorieën ongebouwd);
- het aantal vervuilingseenheden woonruimten stijgt in totaal met 3.300 ve's. Dit hangt met name samen met de geraamde stijging van het aantal geraamde ingezetenen;
- het aantal vervuilingseenheden bedrijfsruimten daalt naar verwachting in totaal met 43.500 ve's:
(i) bij de meetbedrijven daalt dit structureel voor de jaren 2021-2024 met 30.000 ve's. Dit betreffen niet zozeer corona gerelateerde risico's, maar dit vloeit voort uit bedrijfsvoeringsrisico’s en is een gevolg van minder toevoer van vervuilingseenheden van meetbedrijven naar onze waterzuiveringen. De daling wordt enerzijds verklaard door één meetbedrijf dat eind 2020 een voorzuivering plaatst, terwijl de daling anderzijds wordt verklaard door diverse procesoptimalisaties binnen de andere meetbedrijven, hetgeen leidt tot een daling van de vuillast. Dit betekent een structureel nadelig effect van € 1,3 miljoen. Anderzijds zijn de rente- en de inflatieparameters al enige tijd erg laag en zijn bij het opstellen van de begroting gunstiger dan bij de MJV 2021-2030 is aangenomen (oplopend naar € 0,95 miljoen voordelig in 2024). Het saldo van de voor- en nadelen is € 0,35 miljoen nadelig. Bij de MJV 2022-2031 maken wij een integrale afweging met de inzichten die er dan zijn.
(ii) bij de tabelbedrijven daalt dit incidenteel voor 2021 met 11.100 ve's als gevolg van de coronacrisis en een inschatting van de impact hiervan op de vuillast voor bedrijven. Deze prognose moet als richtinggevend worden beschouwd, aangezien het uitermate lastig is om de invloed in te schatten van de coronamaatregelen en de daaropvolgende economische effecten op de ontwikkeling van de vervuilingseenheden. Voor 2022 en volgende jaren is het nu nog lastig uitspraken te doen. Vooralsnog wordt door GBLT uitgegaan van een herstel van de economie. Bij de volgende MJV 2022-2031 wordt dit opnieuw bezien.
Raming belastingopbrengsten
De doorrekening van de tarieven/lastendruk naar belastingopbrengsten gebeurt in zijn algemeenheid via de volgende stappen:
- als vertrekpunt wordt genomen geraamde netto-kosten voor de begroting 2021-2024, uitgesplitst naar: ‘watersysteembeheer’ en ‘zuiveringsbeheer’ (zie paragraaf 4.4);
- deze netto-kosten worden vervolgens verhoogd met de geraamde kwijtscheldingslasten en lasten voor oninbaar;
- tot slot wordt dit verlaagd met de (tijdelijke) inzet van de bestemmingsreserves tariefsegalisatie. Dit betreffen:
- de inzet vanuit de bestemmingsreserves dividend-uitkeringen Nederlandse WaterschapsBank (NWB) en Nieuwater. Als beleid hiervoor is vastgelegd dat van de beschikbare reserves er jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor innovatie, terwijl de resterende beschikbare middelen over een periode van vier jaar worden ingezet voor matiging van de lastendruk. Eind 2020 is voorzien dat er € 10,0 miljoen beschikbaar is in de reserves dividend-uitkeringen NWB en Nieuwater. Hiervan wordt in 2021 een bedrag van € 1 miljoen onttrokken voor innovatie, zodat er € 9,0 miljoen beschikbaar is voor matiging lastendruk. Dit bedrag uitgesmeerd over vier jaar geeft een jaarlijkse onttrekking van in totaal € 2,25 miljoen (waarvan € 1,1 miljoen voor watersysteembeheer en € 1,1 miljoen voor zuiveringsbeheer (zie onderstaande tabel);
- de reguliere inzet van de bestemmingsreserves tariefsegalisatie. Als beleid hiervoor is vastgelegd dat dit een tijdelijke inzet betreft, waarbij aan het eind van de vierjarige begrotingsperiode (dat is in de begroting 2021 het jaar 2024) geen onttrekking meer plaatsvindt, zodat er sprake is van een structureel sluitende begroting.
De belastingopbrengsten kunnen als volgt worden uitgesplitst naar de verschillende belastingcategorieën.
Bestemmingsreserve tariefsegalisatie
Onder de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie worden verstaan: reserves die dienen om ongewenste fluctuaties in de belastingtarieven tussen de verschillende jaren tot een minimum te beperken. In zijn totaliteit dalen deze bestemmingsreserves in deze begroting 2021 met € 6,1 miljoen. Daarbij geldt als beleid dat aan het eind van de vierjarige begrotingsperiode minimaal nog 20% van deze reserves overblijft. Dit is een risicobuffer om in een volgende begroting (in het nieuwe laatste begrotingsjaar) te kunnen inzetten. Met een prognosestand eind 2024 van gemiddeld 30% voldoet dit (ruim) aan deze norm.
Kwijtscheldingsbeleid
In het kwijtscheldingsbeleid van het waterschap is vastgelegd dat alleen natuurlijke personen voor 100% kwijtschelding in aanmerking kunnen komen voor: (i) de verontreinigingsheffing, (ii) de zuiveringsheffing en (iii) de ingezetenenheffing. Voor de bepaling van de kosten wordt uitgegaan van 100% van de bijstandsnorm.
In deze begroting 2021 wordt rekening gehouden met een totaalbedrag van € 4,9 miljoen aan kwijtschelding. Dit is incidenteel hoger dan de vorige begroting 2020, als gevolg van de coronacrisis en een inschatting van de impact hiervan op het aantal kwijtscheldingen. Voor 2022 en volgende jaren is het nu nog lastig uitspraken te doen. Vooralsnog wordt door GBLT uitgegaan van een herstel van de economie. Bij de volgende MJV 2022-2031 wordt dit opnieuw bezien.
Tarieven en lastendruk
De doorrekening van de tarieven gebeurt via de volgende twee stappen:
- Voor de kostendrager ‘watersysteembeheer’ geldt dat hiervoor wettelijk vier hoofdcategorieën aan tarieven zijn vastgelegd, te weten: (i) ingezetenen (= aantal huishoudens), (ii) gebouwd (WOZ-waarde van: woning of bedrijf), (iii) ongebouwd (landbouwgronden) en (iv) natuur (natuurterreinen). De verdeling van de geraamde netto-kosten voor watersysteembeheer (verminderd met de [gedifferentieerde] inzet reserve tariefsegalisatie watersysteembeheer) over de vier hoofdcategorieën aan tarieven geschiedt via een bestuurlijk vastgestelde kostentoedeling (die geldt voor een periode van maximaal vijf jaar). Zie hiervoor paragraaf 4.5.
- Voor de kostendrager ‘zuiveringsbeheer’ geldt dat hiervoor wettelijk één tarief is vastgelegd, te weten: de vervuilingseenheden (ve’s). Het uiteindelijke ve-tarief wordt bepaald door de netto-kosten zuiveringsbeheer (verminderd met de inzet reserve tariefsegalisatie zuiveringsbeheer) te delen door het aantal geraamde ve’s voor huishoudens en bedrijven.
In de door het algemeen bestuur vastgestelde MJV 2021-2030 zijn aangepaste financiële kaders vastgelegd voor de komende vier jaren. De gemiddelde lastendruk voor 2021 t/m 2024 wordt gefixeerd op 3,4%, terwijl deze vanaf 2025 wordt gefixeerd op 3,0%. Om op een jaarlijks gelijke gemiddelde lastendruk uit te komen, zullen ook de bovenliggende netto-kosten een gelijkmatig patroon moeten laten zien. Aangezien deze netto-kosten soms een grillig patroon kennen (met name door de ontwikkeling van de kapitaallasten), zullen deze alsnog gelijkmatig dienen te worden gemaakt. Dit kan worden bereikt door hiervoor jaarlijkse een specifieke hoeveelheid in te zetten van de beschikbare bestemmingsreserves tariefsegalisatie en indien dit niet voldoende is zal er extra bespaard moeten worden.
Ogenschijnlijk lijken de eenpersoonshuishoudens en agrarische bedrijven procentueel meer te betalen dan de andere categorieën (het zogeheten ‘’mandjes’’ concept). Echter, in deze percentages zit een korting verdisconteerd vanwege de toegepaste gedifferentieerde inzet van de reserve tariefegalisatie watersysteembeheer (tijdelijk ten gunste van de tarieven: ingezetenen, ongebouwd en natuur en ten laste van het tarief gebouwd).
Deze gedifferentieerde inzet van reserves is nodig omdat het gehanteerde beleid voor de meerjarige lastendrukontwikkeling uit de vorige bestuursperiode voor de individuele begrotingsjaren tot een andere kostentoedeling leidt dan bestuurlijk is afgesproken. Om uiteindelijk op de bestuurlijk afgesproken kostentoedeling te komen, is in de begroting 2020-2023 een inhaalslag (nog los van de inflatiestijging) noodzakelijk op de tarieven ‘ingezetenen’ (met + 6%) en ‘ongebouwd’/ ’natuur’ (met + 4%). Daarbij speelt ook de uitspraak in het Wegenarrest van de Hoge Raad dat bermen (als onverhard deel van wegen) niet meer als ‘wegen’ (met dubbel tarief) mogen worden omgeslagen, maar als ‘ongebouwd’ (tegen het normale tarief). Alleen hierdoor stijgt het tarief ongebouwd met nog eens + 4% extra in 2020. Deze extra tariefstijging ‘ongebouwd’ als gevolg van het Wegenarrest speelt in meer of mindere mate bij alle waterschappen in Nederland. In totaal is er dus voor het tarief ‘ongebouwd’ een effect van + 8%.
Aangezien deze extra tariefstijgingen voor één jaar niet realistisch zijn, is in de programmabegroting 2020-2023 besloten om ook in de toekomstige jaren nog gebruik te maken van het instrument van de gedifferentieerde inzet van bestemmingsreserve tariefsegalisatie watersysteembeheer. Hiermee kan de noodzakelijke inhaalslag over de komende vier begrotingsjaren worden uitgesmeerd en zal het tarief ingezetenen de komende vier jaar 1,5% en voor ongebouwd/natuur 2,0% hoger moeten zijn.
Tot slot kan het tarief gebouwd relatief fors worden verlaagd omdat hiervoor een omgekeerde inhaalslag geldt en daarnaast is er sprake van een relatief forse stijging van de WOZ-waarde t.o.v. het vorige begrotingsjaar.
In de onderstaande tabel is aangegeven welke bedragen gemoeid zijn met de gedifferentieerde inzet van de bestemmingsreserve tariefsegalisatie:
In de begroting 2020 is aangegeven dat zonder deze gedifferentieerde inzet een eenpersoonshuishouden in 2020 eigenlijk 3% extra lastendrukstijging moest hebben en een agrarisch bedrijf 7,0% extra lastendrukstijging (bovenop de gewogen gemiddelde lastendruk van 3,4%). De meeste andere waterschappen hebben de tarieven in de begroting 2020 wel ten volle aangepast. Vechtstromen heeft de keuze gemaakt om deze verhoging over de vier jaren 2020-2023 uit te smeren. Dus, dat verklaart dat de komende drie jaren de eenpersoonshuishoudens circa 0,8% hogere lastendruk hebben dan het gemiddelde en de agrarische bedrijven circa 1,4% meer dan het gemiddelde.
Vanaf 2024 is de procentuele lastendrukstijging nagenoeg gelijk voor alle categorieën. Daarnaast zal er in de Begroting 2022 een herijking van de kostentoedeling plaatsvinden (zie § 3.4). Afhankelijk van de uitkomsten van deze herijking is het mogelijk dat er tussentijdse verschuivingen in de procentuele lastendrukstijging tussen de categorieën ontstaan.
De bovenstaande tarieven zijn vervolgens omgerekend naar de effecten op de lastendruk voor huishoudens en bedrijven. Hieruit blijkt dat de gewogen gemiddelde lastendrukontwikkeling voor de komende vier jaren voldoet aan het hiervoor geldende nieuwe financiële kader. De gemiddelde lastendruk komt voor 2021-2024 daadwerkelijk uit op de afgesproken 3,4%. Vanaf 2025 bedraagt de lastendrukstijging in de blauwgroene koers 3,0%.
Inventarisatie risico’s
Medio 2020 is er met verschillende teams gesprekken gevoerd over risico’s en kansen binnen de werkprocessen en bedrijfsvoering van waterschap Vechtstromen. Daarbij zijn ook de risico’s vanuit crisisbeheersing meegenomen om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Deze risico’s zijn deels gekwantificeerd en financieel meegewogen. De samenhang met risicomanagement wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van assetmanagement (onderhoudsfilisofie waarin alle bedrijfsmiddelen worden betrokken zodat een afgewogen keuze wordt gemaakt voor een balans tussen bedrijfszekerheid en kosten).
In het beleid rondom reserves en weerstandsvermogen is vastgelegd dat twee keer per bestuursperiode een risico-inventarisatie wordt uitgevoerd. In de praktijk gebeurt dit vaker, te weten: twee keer per jaar. Zowel bij de Begroting als bij het Jaarverslag wordt dit geactualiseerd. In de hierna volgende tabel zijn de voornaamste risico’s voor waterschap Vechtstromen met de grootste financiële impact weergegeven (onderverdeeld naar de programma's Watersysteem, Waterketen en Besturen en Organiseren).
De geïnventariseerde risico's ter grootte van € 7,4 miljoen zijn in deze Begroting 2021 gelijk gebleven ten opzichte van de laatst uitgevoerde risico-inventarisatie bij het Jaarverslag 2019 (uitgevoerd medio 2020)
Coronacrisis
In het bijzonder besteden we in deze begroting aandacht aan de gevolgen van de coronacrisis. We kiezen ervoor om deze niet binnen een van de programma's te presenteren, maar voor een algemene toelichting. De crisis heeft veel gevolgen die niet allemaal financieel kunnen worden vertaald. Vanaf maart 2020 hebben wij de impact van de crisis op alle aspecten van de bedrijfsvoering bijgehouden en maatregelen genomen, waarbij de gezondheid van de medewerkers en continuïteit van de taken van het waterschap centraal staan. In het bestuur en het kernteam, bij interne overleggen en in de reguliere P&C cyclus houden wij blijvend aandacht voor de ontwikkeling van de risico's en de maatregelen. De financiële risico's kunnen naar voren komen bij vertragingen van projecten en nieuw te starten projecten, met name met betrekking tot participatie, ter inzageleggingen en subsidietrajecten. Het financiële effect is ook zichtbaar binnen de belastingopbrengsten. Door GBLT (gemeenschappelijk belastingkantoor locosensus en tricijn) is een inschatting gemaakt , die ook in paragraaf § 4.6 Waterschapsbelastingen is aangegeven. Zoals ook in de MJV 2021-2030 is aangegeven hebben wij de incidentele effecten die nu voorzien worden opgenomen in de begroting 2021 en worden in 2021 incidenteel verwerkt door een onttrekking uit de bestemmingsreserve tariefsegalisatie. Vooralsnog wordt door GBLT uitgegaan van een herstel van de economie. Een tweede golf en aanvullende maatregelen kunnen leiden tot het moeten bijstellen van die verwachting. Ook zijn de economische gevolgen van de coronacrisis de reden dat de Europese Centrale Bank (ECB) terughoudendheid vraagt aan banken in het uitkeren van dividenden. De NWB volgt het advies van de ECB , en dat betekent dat in 2021 de uitkering van het dividend 2019 van de NWB wordt verwacht, waar in 2020 al een besluit over is genomen. Over het dividend 2020 moet nog een besluit worden genomen en daarmee is er sprake van een onzekerheid. Bij de volgende MJV 2022-2031 wordt dit opnieuw bezien, tenzij ontwikkelingen aanleiding geven om effecten van ontwikkelingen eerder bestuurlijk te behandelen.
Weerstandscapaciteit
De ‘weerstandscapaciteit’ omvat alle middelen en mogelijkheden waarover het waterschap beschikt om substantiële financiële tegenvallers af te dekken, zodra risico’s werkelijkheid worden. Concreet betreft de weerstandscapaciteit van waterschap Vechtstromen de optelsom van de algemene reserve en de post onvoorzien. In deze Begroting 2021 is de weerstandscapaciteit bepaald op € 8,9 miljoen, bestaande uit: € 8,1 miljoen algemene reserve en € 0,8 miljoen post onvoorzien.
Weerstandsvermogen
Het ‘weerstandsvermogen’ is het vermogen van het waterschap om (financiële) tegenvallers op te vangen zonder dat de continuïteit van het waterschap in gevaar komt. De paragraaf weerstandsvermogen in de begroting en het jaarverslag bevat een inventarisatie van de weerstandscapaciteit, de eerder geïnventariseerde risico’s, alsmede het beleid van het waterschap omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s. Het weerstandsvermogen is in deze Begroting 2021 gelijk gebleven op 1,2. Dit is vanwege de gelijk gebleven risico's t.o.v. het Jaarverslag 2019. Dit voldoet aan het bestuurlijk vastgestelde beleid, waarbij als norm voor het weerstandsvermogen is vastgelegd een factor van tussen de 1,0 en 1,4.
Inleiding
Het treasurybeleid van waterschap Vechtstromen is vastgelegd in de Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie en het treasurystatuut. Beide beogen het financieringsbeleid transparant te maken waarbij de risico’s zo goed mogelijk worden beheerst binnen de vastgestelde kaders. Daarbij sturen we op:
- de kasgeldlimiet voor het beperken van het renterisico op de kortlopende financiering.
- de renterisiconorm voor het beheersen van fluctuaties in de rentelasten op de langere termijn.
Benodigde financieringsbehoefte
In 2021 zal er naar verwachting voor een bedrag van ongeveer € 45 miljoen aan nieuwe langlopende leningen aangetrokken worden. Dit bedrag bestaat uit het EMU tekort van € 29,7 miljoen (zie paragraaf 4.11) plus de geplande aflossing van langlopende geldleningen ad € 15,2 miljoen.
Kasgeldlimiet en renterisiconorm
De kasgeldlimiet en de renterisiconorm hebben allebei als doel de leningenportefeuille van decentrale overheden te behoeden voor een onverantwoord grote gevoeligheid
voor rentefluctuaties. Ze stellen dus een grens aan de structuur van de leningen, niet aan de hoogte. De kasgeldlimiet richt zich hierbij op leningen met een looptijd van maximaal een jaar (ook wel korte leningen, of kort geld genoemd). De renterisiconorm betreft leningen met een looptijd van één jaar of langer (lange leningen, lang geld).
De kasgeldlimiet stelt dat de gemiddelde netto-vlottende schuld van een decentrale overheid (ofwel openbaar lichaam) in een bepaald kwartaal niet hoger mag zijn dan
een wettelijk bepaald percentage (voor waterschappen 23%) van het begrotingstotaal. Voor waterschap Vechtstromen bedraagt de kasgeldlimiet in 2021 € 36,1 miljoen.
De renterisiconorm is opgesteld met als doel de rentegevoeligheid van de portefeuille van leningen met een looptijd van een jaar of langer te beperken. Dit komt er op neer dat het renterisico - dat voortvloeit uit een renteherziening en/of de herfinanciering van lopende langlopende geldleningen of gedeeltelijke aflossing daarvan - in een bepaald jaar niet meer mag bedragen dan een wettelijk bepaald percentage (voor waterschappen 30%) van het begrotingstotaal. Voor waterschap Vechtstromen bedraagt de renterisiconorm in 2021 € 47,1 miljoen. Aangezien de geplande aflossingen in 2021 slechts € 15,2 miljoen bedragen en er geen renteherzieningen van toepassing zijn, blijft waterschap Vechtstromen ruimschoots binnen de renterisiconorm.
De paragraaf verbonden partijen geeft inzicht in de bestuurlijke participaties van waterschap Vechtstromen. Verbonden partijen zijn externe organisaties waarin we een bestuurlijk en financieel belang hebben. We werken samen met andere partijen voor het gezamenlijk uitvoeren van soortgelijke taken om maatschappelijke kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de klantgerichtheid te bevorderen. We werken ook samen ter versterking van gezamenlijke beleidsvorming, kennisuitwisseling en belangenbehartiging.
In deze paragraaf is de lijst van verbonden partijen opgenomen in lijn met het AB-besluit van 1 juli 2020 “Beleidskader verbonden partijen”. Conform het beleidskader wordt onderstaand overzicht jaarlijks geactualiseerd voor alle verbonden partijen van waterschap Vechtstromen en toegevoegd aan de begroting.
In deze paragraaf is per verbonden partij een aantal relevantie criteria opgenomen. In bijlage I zijn alle criteria conform het beleidskader uitgewerkt.
In de paragraaf bedrijfsvoering wordt inzichtelijk gemaakt hoe de personeelskosten en toegerekende overheadkosten zich ontwikkelen ten opzichte van voorgaand jaar.
Hierbij wordt aangegeven wat het effect van deze ontwikkelingen op programmaniveau is. Onder toegerekende overheadkosten verstaan we de verzameling van
algemene kosten die het waterschap maakt om het werk te faciliteren. De in deze paragraaf opgenomen overzichten maken integraal onderdeel uit van de netto-kosten per programma (zie de programma hoofdstukken).
Daarnaast wordt in deze paragraaf de stand van zaken met betrekking tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Informatiebeveiliging toegelicht.
Doorbelaste kosten per programma
In onderstaande tabellen wordt op hoofdlijnen inzichtelijk gemaakt welke kostencomponenten er zijn bij de doorbelasting van overhead- en personeelskosten en wat het aandeel hiervan is per programma. In totaal gaat het om ongeveer 36% van de gehele exploitatiebegroting.
Toelichting
De decentrale personeelsbudgetten (€ 42,4 miljoen bestaan grotendeels uit het saldo van de salariskosten en sociale lasten, overige personeelskosten, inhuur en personeelsbaten (bijv. detacheringsopbrengsten) die zijn begroot op teamniveau. De formatie op de teams is in 2021: 487 fte (2020: 488 fte). De stijging ten opzichte van 2020 wordt met name veroorzaakt door loonontwikkelingen en het begroten van opleidingsbudget (in verband met het beëindigen van de voorziening persoonsgebonden opleidingsbudget).
De geactiveerde lasten (€ 7,9 miljoen) betreffen het deel van de personeelsbudgetten wat op basis van een urenraming wordt toegerekend aan de investeringsbudgetten van programma 1 en programma 2. Deze kosten worden niet toegerekend aan het huidige exploitatiejaar, maar komen in de toekomstige jaren als kapitaallasten terug in de begroting. In 2021 worden er 90.958 uur toegerekend aan investeringen (ongeveer: 65 fte). De stijging van de geactiveerde lasten ten opzichte van 2020 wordt veroorzaakt door de eerder genoemde loonontwikkelingen. Een nader onderzoek naar de realisatie van geactiveerde lasten, moet er toe bijdragen dat de voorspelbaarheid hiervan zal verbeteren. Dit kan begin 2021 leiden tot aanpassingen in het activabeleid.
Onder toegerekende overheadkosten (€ 13,5 miljoen) verstaan we de verzameling van algemene kosten die nodig zijn om het werk te faciliteren. Het gaat hier onder andere om centrale directie en centrale personeelsbudgetten, kosten voor huisvesting, interne faciliteiten en ict/ automatisering. Deze kosten worden op basis van de vastgestelde formatie begroting toegerekend aan de verschillende teams.
De stijging van de toegerekende overhead ten opzichte van 2020 wordt grotendeels veroorzaakt doordat in 2021 het budget voor inhuur ter vervanging van langdurig zieke medewerkers is gecentraliseerd bij de afdeling P&O.
Privacy persoonsgegevens: Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Waterschap Vechtstromen is wettelijk verplicht te voldoen aan de Europese privacyregels op de grond van de AVG. Daarnaast zijn we als organisatie intrinsiek gemotiveerd om het doel van deze wet, bewust omgaan met persoonsgegevens, na te streven. We laten hiermee zien dat ingezetenen en betrokkenen zoals burgers, agrariërs en medewerkers kunnen vertrouwen op voldoende bescherming van hun privacy wanneer zij gegevens verstrekken aan Waterschap Vechtstromen. We willen een betrouwbare partner zijn en imagoschade (bijvoorbeeld als gevolg van datalekken) voorkomen.
De AVG kent een aantal basisvereisten waaraan binnen onze organisatie in de afgelopen periode invulling is gegeven. Zo is er een Functionaris Gegevensbescherming aangesteld, wordt er een verwerkingsregister bijgehouden, worden verwerkersovereenkomsten afgesloten met derden en zijn AVG-procesbeschrijvingen geïmplementeerd. Medio 2020 heeft een interne evaluatie plaatsgevonden over de stand van zaken van de implementatie van de AVG en is een stappenplan in gang gezet voor een verdiepingsslag. Gedacht moet worden aan onder andere het verder uitwerken van onderwerpen als Informatieveiligheid, de Wet Politiegegevens en het vertalen van het Privacybeleid van Vechtstromen naar handige tools in de praktijk. Ook sectorafspraken, die binnen het Waterschapshuis zijn gemaakt op het gebied van privacy, zijn in het stappenplan verwerkt.
In 2021 zal het accent liggen op het borgen van privacy van persoonsgegeven in het dagelijks handelen van de medewerkers van onze organisatie. Zodat de bescherming van persoonsgegevens een onmiskenbaar, integraal aandachtspunt zal zijn in ieders werk.
Informatiebeveiliging
Informatiebeveiliging of Informatieveiligheid beschouwen we binnen ons waterschap als een onderdeel van onze bedrijfsidentiteit. We bedoelen hiermee dat alle medewerkers dit onderdeel herkennen en hieraan een (actieve) bijdrage leveren. De doelstelling van Informatieveiligheid is het adresseren van de risico’s m.b.t. de bedrijfscontinuïteit van ons waterschap en deze te beperken tot een voor ons waterschap aanvaardbaar niveau. Hiervoor gebruiken we wetgeving, normen en (afgesproken) standaarden. Een belangrijke norm voor waterschappen is de BIO (Baseline Informatiebeveiliging Overheid). Vechtstromen wil op basis hiervan een veilige digitale omgeving bieden.
Het komende jaar leggen we het accent op het informatiebeveiligingsplan, toegangsbeveiliging en bewustwording. Hierbij zoeken we de samenwerking actief op door bijvoorbeeld gebruik te maken van reeds geplande activiteiten zoals de oefening “Stroomversnelling” van het PCWMN (Platform Crisisbeheersing Waterschappen Midden-Nederland). Daarna zullen we de bewustwording specifieker richten op bepaalde onderdelen van de bedrijfsvoering. De BIO en een planning van aandachtspunten n.a.v. de resultaten van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken zullen hierbij een houvast bieden.
Het EMU-saldo is het totaal van de inkomsten minus de uitgaven van de Rijksoverheid, sociale fondsen en decentrale overheden. In het zogenoemde Stabiliteits- en Groeipact is per EU-lidstaat een EMU-tekort afgesproken van maximaal 3% van het bruto binnenlands product.
Op 23 mei 2018 hebben de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met het kabinet afspraken gemaakt over de ruimte voor de decentrale overheden in het Nederlandse EMU-saldo in de periode 2019 tot en met 2022. Deze ruimte bedraagt 0,4% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en is als volgt onderverdeeld: 0,27% gemeenten, 0,08% provincies en 0,05% waterschappen. De ruimte voor de waterschappen van 0,05% BBP leidt met de meeste recente raming van het BBP voor 2021 tot een maximaal EMU-tekort van € 410,8 miljoen (voor alle waterschappen tezamen) in dat jaar. Dit bedrag is met de vastgestelde verdeelsleutel van de ‘geraamde netto-exploitatiekosten van het voorgaande jaar’ (2020 dus) verdeeld over de waterschappen. Voor Vechtstromen leidt dit in 2021 tot een referentiewaarde van € 17,5 miljoen.
Het EMU-tekort is tevens de graadmeter voor de jaarlijkse mutatie van de absolute schuld van het waterschap. In absolute zin is sprake van een steeds verder oplopende schuld, terwijl in relatieve zin (schuld t.o.v. belastingopbrengsten) sprake is van een dalende schuldpositie.
Uit de hiernavolgende tabel blijkt voor 2021 een EMU-tekort van € 29,7 miljoen. Hiermee wordt de referentiewaarde van € 17,5 miljoen met € 12,2 miljoen overschreden. Op basis van de huidige inzichten zullen vanaf 2022 de EMU-tekorten sterk teruglopen en weer binnen de referentiewaarde passen.
De hierboven vermelde EMU tekorten werken in de komende jaren door in de ontwikkeling van netto-schuld. In onderstaande grafiek is dit verder inzichtelijk gemaakt.
In deze begroting 2021-2024 is sprake van een stijging van de schuldpositie naar € 511 miljoen in 2024 en daarna verder oplopend naar uiteindelijk € 542 miljoen eind 2030. Dit wordt veroorzaakt door de eenmalige verhoging van het investeringskader met € 32 miljoen in de jaren 2021 t/m 2023 waartoe bij de MJV 2021-2030 besloten is. Aangezien hier vanaf 2022 t/m 2030 ook extra afschrijvingslasten tegenover staan (cumulatief € 12 miljoen), stijgt de schuldpositie eind 2030 niet met € 32 miljoen, maar per saldo met € 20 miljoen ten opzichte van de vorige begroting 2020-2029.
Naast de absolute netto-schuld is ook de relatieve netto-schuld van belang. Dit is de absolute netto-schuld uitgedrukt in een percentage van de waterschapsbelastingen in een jaar. In 2021 zal de relatieve netto-schuld pieken op bijna 400%. Bij de MJV 2021-2030 was reeds voorzien dat er na 2021 sprake zal zijn van een daling. Het streven is om rond 2030 in de buurt van de 300% uit te komen. Op basis van de huidige uitgangspunten en omstandigheden is dat een realistisch scenario.