Vraag en antwoord index
Ten opzichte van de begroting 2022 constateren we een aantal autonome ontwikkelingen, ontwikkeling van parameters en veranderingen in de belastinggrondslagen. In de MJV 2023-2032 is uitgebreid stilgestaan bij de ontwikkelingen ten opzichte van het begrotingsjaar 2022. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de ontwikkelingen zoals benoemd in hoofdstuk 6 van de MJV 2023-2032.
Bij het opstellen van de programmabegroting 2023 hebben zich ten opzichte van de MJV 2023-2032 eveneens ontwikkelingen voorgedaan die zijn verwerkt in de meerjarenraming 2023-2026. In onderstaande tabel is per programma een overzicht opgenomen van de autonome ontwikkelingen die een structureel effect hebben op de meerjarenraming, vervolgens zijn de effecten van de parameters weergegeven en tot slot de ontwikkeling van de belastinggrondslagen. Het grootste nadelige effect kan worden terugvertaald naar de ontwikkeling van de parameters, met name de inflatie- en renteparameter. Daarnaast is door de herprogrammering van de investeringen een voordelig effect ontstaan.
Deze paragraaf geeft inzicht in de financiële uitgangspunten van de programmabegroting 2023-2026 die aan de geraamde bedragen ten grondslag liggen. Bij de MJV 2023- 2032 is een nieuw financieel kader voor de gemiddelde lastendrukstijging vastgesteld. Dit gaat uit van de actuele inflatiecomponent en een component voor kostenstijgingen door al geraamde en nog niet geraamde autonome ontwikkelingen of beleidskeuzes. Deze paragraaf biedt het inzicht in de opbouw van de actuele inflatiecomponent.
De parameters wijzigen in 2023 als volgt ten opzichte van de raming B 2022:
- Personeelslasten van 3,5% naar 5,3%. Dit bestaat uit de onderdelen: (i) 1,25% structurele doorwerking cao 2022 naar 2023 (ii) 3,0% conform de raming 2023 ‘loonvoet sector overheid’ uit de augustus-raming van het Centraal Planbureau (CPB) en (iii) 1,0% voor de reguliere jaarlijkse periodieken.
- Overige kosten van 1,8% naar 6,6%. Voor het bepalen van dit stijgingspercentage is het meest recente cijfer voor de ‘consumentenprijsindex 2023’ uit de MEV 2023 van het CPB geraadpleegd van 2,6%, terwijl anderzijds de structurele doorwerking van de 8% hogere inflatie 2022 voor 4% wordt toegerekend aan 2023 en voor 4% wordt toegerekend aan 2024. Dit heeft te maken met ons elektriciteitscontract dat t/m 2023 grotendeels vastligt. Dat betekent dat het effect van de relatief hoge inflatie (die voor een groot deel ontstaat door stijging van de energieprijzen) grotendeels in 2024 merkbaar wordt.
- De inflatiecorrectie investeringen (het gemiddelde van de autonome stijging van de personeelslasten en overige kosten) gaat van 2,7% naar 5,9%. Dit heeft zijn doorwerking op de afschrijvingslasten die meeïndexeren met de hogere investeringslasten.
- Rentepercentage nieuwe geldleningen van 0,8% naar 2,7%. Dit is gebaseerd op de laatste rentegegevens van de NWB over 25 jaar langlopende geldleningen, en per jaar een opslag van 0,5% in verband met het opvangen van het risico van stijgende rente (zie ook § 5.8 'Financiering').
- Gemiddeld inflatiepercentage: van 2,5% naar 6,1%. Het gemiddeld inflatiepercentage is het gewogen gemiddelde van de parameters: personeelslasten, overige kosten, inflatiecorrectie investeringen en het rentepercentage nieuwe leningen. Dit percentage komt overeen met de actuele inflatiecomponent uit de gemiddelde lastendrukstijging.
Het CPB heeft nog geen actuele ramingen afgegeven voor de parameters na 2023. Daarom worden voor die jaren de parameters gehanteerd, zoals die ook in de voorgaande begroting en MJV zijn opgenomen, met uitzondering van de hierboven genoemde doorwerking in de inflatie in 2024 (die ontstaat omdat we in 2024 te maken krijgen met een nieuw af te sluiten elektriciteitscontract) en de hogere rente.
De paragraaf betreffende de incidentele baten en lasten bevat een overzicht van de baten en lasten die als eenmalig ten opzichte van voorgaande en komende begrotingsjaren moeten worden beschouwd. Omdat incidentele baten en lasten kunnen leiden tot minder inzicht in het reguliere, meerjarige beeld van baten, lasten en dus van de netto-kosten, dienen zij in een aparte paragraaf te worden vermeld. De incidentele baten en lasten zijn ook relevant voor het beoordelen van de financiële positie. Voor een nadere invulling van het begrip incidenteel kan worden gedacht aan baten en lasten die zich gedurende maximaal drie jaar voordoen. Baten en lasten die zich vier jaar of langer voordoen, zijn in beginsel structureel van aard. De baten en lasten zijn incidenteel door het karakter (eenmalig of tijdelijk) van de taken bijvoorbeeld ten gevolge van beleidskeuzes.
Een uitzondering op de regel dat baten en lasten die zich vier jaar of langer voordoen in beginsel structureel van aard zijn, vormt de verkoop van waterschapseigendommen, zoals de opbrengst kleine verkopen gronden. De BBVW-verslagleggingsvoorschriften geven aan dat: “Een bezit kun je maar één keer verkopen, dus is er altijd sprake van een incidentele opbrengst. Ondanks het feit dat een dergelijke opbrengst mogelijk langer dan drie jaar geraamd kan worden, is er altijd sprake van incidentele baten”.
De geraamde totale netto-kosten worden toegerekend aan de wettelijk voorgeschreven kostendragers: 'watersysteembeheer' en 'zuiveringsbeheer'. De wijze van kostentoerekening is gebaseerd op de door de Unie van Waterschappen vastgestelde beleids- en beheerproductenstructuur en vindt plaats op basis van objectieve, bedrijfseconomische criteria.
- Eerst vindt er een toerekening plaats aan de primaire beheerproducten en daarna volgt een verdeling naar de beide kostendragers. Hiervoor is per primair beheerproduct een verdeelsleutel toegepast voor de kostendragers zoals vastgesteld door de Unie.
- De ondersteunende beheerproducten worden voor 50% : 50% toegerekend aan 'watersysteembeheer' en 'zuiveringsbeheer'.
Kostentoedeling aan tarieven
- De bekostiging van het 'zuiveringsbeheer' geschiedt uit alleen de zuiveringsheffing (de belasting die geheven wordt om het afvalwater te kunnen zuiveren) voor indirecte lozers. Voor het zuiveringsbeheer worden dus alle kosten toegedeeld aan het zuiveringstarief en bestaat er geen nadere verdeling.
- De bekostiging van het 'watersysteembeheer' geschiedt uit: de ‘verontreinigingsheffing voor directe lozers’ en de ‘watersysteemheffing’. De verontreinigingsheffing kent hetzelfde tarief als het zuiveringstarief. De watersysteemheffing bestaat uit vier heffingen voor: (i) ingezetenen, (ii) gebouwd, (iii) ongebouwd en (iv) natuur. De procentuele toerekening naar deze heffingen geschiedt conform de door het algemeen bestuur vastgestelde kostentoedelingsverordening (d.d. 13 oktober 2021).
- Wettelijk is voorgeschreven dat de kostentoedeling voor de tarieven watersysteembeheer ten minste eens in de vijf jaar dient te worden herijkt. In de begroting 2017 was de laatste herijking, zodat in de begroting 2022 de volgende herijking van de kostentoedeling heeft plaatsgevonden. De herijkte kostentoedeling is vastgelegd in de 'Kostentoedelingsverordening Vechtstromen 2022' en deze geldt als formele basis voor de belastingheffing met ingang van 2022. Deze herijkte verdeling is gebaseerd op het handhaven van het ingezetenenaandeel op 37,5%, terwijl de resterende 62,5% wordt toegedeeld aan de overige categorieën (gebouwd, ongebouwd en natuur) naar rato van de herijkte economische waarden en oppervlakten (waardepeildatum 1-1-2020).
- Het bepalen van de hoogte van het ingezetenenaandeel is een bestuurlijke keuze. Op basis van de gemiddelde inwonerdichtheid van het beheergebied van Vechtstromen is er een keuze in de bandbreedte van 20% tot 30% met de mogelijkheid om maximaal met 10% te verhogen tot 40%. Van die laatste mogelijkheid is gebruik gemaakt omdat de maatregelen van het waterbeheer zich in toenemende mate richten op het stedelijk gebied, klimaatbestendig waterbeheer, kennis en innovatie, bijdragen voor het hoogwaterbeschermingsprogramma (landelijk programma om de keringen langs de zee en de grote rivieren op orde te brengen en te houden.) en duurzaamheid. Daarmee is het gerechtvaardigd om het inwonersaandeel (ook wel: het solidariteitsdeel van de heffing) ongewijzigd te laten op 37,5%. Ten opzichte van de begroting 2017 zijn er in de begrotingen 2022/2023 geen majeure wijzigingen in de geraamde kosten voor het watersysteembeheer, die specifiek van meer belang zijn voor de ingezetenen.
- Eind 2022 wordt gestart met de voorbereidingen van een kostentoedelingsonderzoek 2024 zodat dit kan worden meegenomen bij de voorbereidingen voor het nieuwe bestuursakkoord 2023-2027. Het nieuw te verkiezen algemeen bestuur kan direct met ingang van de nieuwe bestuursperiode opnieuw bestuurlijke keuzes maken voor de herijking kostentoedeling.
Tot slot worden binnen de heffingen ‘gebouwd’ en ‘ongebouwd’ de volgende tariefdifferentiaties toegepast:
- wegen: het waterbezwaar van wegen is hoger dan dat van overig ongebouwd (tariefdifferentiatie 100%);
- waterberging (vasthouden van water in bergingsgebieden): er geldt een financiële prikkel voor waterberging (tariefdifferentiatie -75%);
- gebouwd buitendijks en ongebouwd buitendijks: het voorzieningen- en beschermingsniveau buitendijks is minder (tariefdifferentiatie: -75%).
Relatieve lastendrukontwikkeling 2014-2023
In de besprekingen in 2021 over de herijking kostentoedeling 2022 is op verzoek van het algemeen bestuur inzicht gegeven in de relatieve 10-jarige lastendrukontwikkeling 2014-2023 per profiel op basis van de herijkte kostentoedeling 2022 en uitgaande van een ingezetenenaandeel van 37,5%. Met deze begroting 2023-2026 zijn er ook actuele inzichten rondom het jaar 2023. Daarom geeft onderstaande grafiek het actuele overzicht van de relatieve tien-jarige lastendrukontwikkeling per profiel op basis van de herijkte kostentoedeling 2022 en uitgaande van een ingezetenenaandeel van 37,5%. Het eerste jaar 2014 (eerste jaar van Vechtstromen) is hierop N = 100 gesteld. Gemiddeld over de vier profielen (de lichtblauwe lijn) komt de relatieve lastendrukontwikkeling uit op N = 135 in het jaar 2023. Dat wil zeggen een stijging van 35% over een periode van 10 jaar.
Naast de 'bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie' en de 'algemene reserves' is er een aantal 'overige bestemmingsreserves'. Onder deze bestemmingsreserves worden verstaan: reserves waaraan het algemeen bestuur een bepaalde bestemming heeft gegeven. In het algemeen houdt het instellen en opbouwen van een bestemmingsreserve verband met een gewenste ontwikkeling waarvoor het waterschap gedurende een aantal jaren geld opzij wil leggen. In zijn totaliteit dalen de overige bestemmingsreserves in deze Begroting 2023 met per saldo € 3.981.000. Het waterschap kent de volgende bestemmingsreserves.
Amoveren assets
De bestemmingsreserve ‘Amoveren assets’ is voor zuiveringsbeheer ingesteld voor de kosten van het slopen en verwijderen van assets. Hieraan wordt in 2023 niets toegevoegd en niets onttrokken. Het streven is om € 1 miljoen per jaar te reserveren, waarvoor vanaf 2024 € 500.000 in de begrotingen is opgenomen om toe te voegen en aanvullend kunnen hiervoor eventuele positieve jaarrekeningresultaten te gebruiken.
Persoonsgebonden Basisbudget
De bestemmingsreserve ‘Persoonsgebonden Basisbudget' (PBB) is ingesteld voor verplichtingen die voortkomen uit de CAO 2021. De medewerker kan het PBB (€ 6.000 voor de periode 2021-2025) inzetten voor eigen opleiding, ontwikkeling, loopbaan en vitaliteit. Hiervoor wordt in 2023 € 92.000 onttrokken aan deze reserve.
Organisatie-ontwikkeling
De bestemmingsreserve ‘Organisatie-ontwikkeling’ is ingesteld ten behoeve van de frictiekosten die in de komende jaren kunnen ontstaan bij de realisatie van de personele taakstelling in 2023-2025. Er is een structurele taakstelling personeel afgesproken van € 1.000.000 uiterlijk te behalen in 2025. De verwachting is dat de taakstelling in 2023 voor € 350.000 wordt ingevuld. Dit betekent dat er in 2023 € 650.000 wordt onttrokken aan deze reserve.
Beleidsintensiveringen
De bestemmingsreserve ‘Beleidsintensiveringen’ is ingesteld ten behoeve van de dekking van tijdelijke extra impulsen of accenten in deze bestuursperiode. Hieruit wordt in 2023 in totaal € 1.000.000 onttrokken. Dit bestaat uit de tijdelijke en incidenteel gedekte beleidsintensiveringen t/m 2023 van: € 75.000 voor vergroeningsstrategie, € 125.000 voor participatiebanen, alsmede € 800.000 voor innovatie. De reserve kent aan het eind van het begrotingsjaar geen saldo meer. De reserve blijft voorlopig bestaan, in afwachting van de keuze van een nieuw bestuur in 2023.
Innovatie
Via de bestemmingsreserve ‘innovatie’ nodigt het waterschap de samenleving actief uit om bij te dragen aan het realiseren van alle opgaven en ambities uit het bestuursakkoord. Vanuit de bestemmingsreserve ‘Beleidsintensiveringen' wordt hieraan € 800.000 toegevoegd, terwijl eveneens hetzelfde bedrag van € 800.000 wordt onttrokken. Per saldo muteert deze reserve dus in 2023 met € 0.
Overlopende verplichtingen
De bestemmingsreserve ‘Overlopende verplichtingen’ is ingesteld om exploitatiebudgetten die overlopen naar volgende jaren aan deze bestemmingsreserve toe te voegen. Bij de nieuwe kostenverdelingssystematiek SNB (slibverwerkingsinstallatie) (t/m 2026) is tussen de waterschappen een voorwaardelijke garantieregeling SNB overeengekomen van € 0,8 miljoen. Deze garantieregeling ziet toe op het garanderen van het verwerken van ontwaterd slib van derden door SNB voor minimaal € 65 per ton vanaf 2021.
- Indien SNB hierin slaagt, dan zijn de nieuwe en oude kostenverdelingssystematiek t/m 2026 budgetneutraal aan elkaar en zal de garantieregeling uiterlijk begin 2027 ten laste van de bestemmingsreserve terugbetaald moeten worden.
- Indien SNB hierin niet slaagt, dan hoeft (een deel van) de garantieregeling niet terugbetaald te worden en kan (een deel van) de bestemmingsreserve voor de dan hogere slibverwerkingskosten ingezet worden.
Voor 2023 is geraamd dat er € 141.000 wordt onttrokken aan deze reserve.
Dividenduitkering NieuWater
De bestemmingsreserve ‘dividenduitkering NieuWater’ wordt jaarlijks gevoed met het dividend van NieuWater BV. Aldus wordt het geraamde dividend over 2022 van € 956.000 in 2023 aan deze bestemmingsreserve toegevoegd.
- De helft van dit dividend wordt aangewend ter aflossing van de langlopende geldlening van € 8,8 miljoen die nodig was voor de verwerving van de andere 50% aandelen in NieuWater BV (AB-besluit 14-04-2021). Eind 2023 is € 1,4 miljoen in deze bestemmingsreserve beschikbaar als aflossing van de langlopende geldlening.
- Het resterende deel van € 1,8 miljoen in deze bestemmingsreserve is beschikbaar voor het matigen van de lastendruk. Als dividendbeleid is vastgelegd dat de beschikbare middelen over een periode van vier jaar worden ingezet. Daarom wordt er in 2023 t/m 2026 jaarlijks € 438.000 onttrokken aan de bestemmingsreserve voor het matigen van de lastendruk.
De bovengenoemde toevoeging van het dividend en de onttrekking voor het matigen van de lastendruk leiden ertoe dat deze bestemmingsreserve per saldo dus in 2023 met € 518.000 toeneemt.
Dividenduitkering NWB
De bestemmingsreserve ‘dividenduitkering NWB’ wordt jaarlijks gevoed met het dividend NWB. Aldus wordt het geraamde dividend over 2022 van € 5.000.000 in 2023 aan deze bestemmingsreserve toegevoegd.
- Het regulier geraamde dividend NWB van € 5.000.000 wordt volledig ingezet voor matiging van de lastendruk zoals dit bij de Meerjarenverkenning 2023-2032 is afgesproken. Als dividendbeleid is vastgelegd dat de beschikbare middelen over een periode van vier jaar worden ingezet. Daarom wordt er in 2023 € 3.167.000 onttrokken aan de bestemmingsreserve voor het matigen van de lastendruk, oplopend naar € 4.650.000 in 2026 en uiteindelijk € 5.000.000 vanaf 2027.
- Daarnaast is vanuit de MJV 2023-2032 besloten om het resterende extra dividend NWB 2020 van € 1.650.000 en het extra dividend NWB 2021 van € 2.800.000 eveneens eenmalig voor 2023 in te zetten voor matiging van de lastendruk.
Hierdoor wordt er in 2023 in zijn totaliteit € 7.617.000 onttrokken aan deze bestemmingsreserve. De bovengenoemde toevoeging van het dividend en de beide onttrekkingen voor het matigen van de lastendruk leiden ertoe dat deze bestemmingsreserve per saldo dus in 2023 met € 2.617.000 afneemt.
Voorzieningen
Naast de reserves kent het waterschap een aantal voorzieningen. Voorzieningen zijn bedragen op de balans die worden gevormd om:
- verplichtingen, verliezen en risico’s op te kunnen vangen, waarvan de omvang per balansdatum onzeker is, maar wel redelijkerwijs in te schatten;
- bepaalde jaar overstijgende uitgaven gelijkmatig te kunnen verdelen over verschillende begrotingsjaren.
In zijn totaliteit dalen de voorzieningen in deze Begroting 2023 met per saldo € 87.000. Het waterschap kent de volgende voorzieningen:
Pensioen/wachtgeld bestuurders
Deze voorziening is gevormd ten behoeve van wachtgeld- en pensioenverplichtingen voor voormalige en huidige dagelijks bestuursleden (DB), inclusief de voorzitter.
Reorganisatie/sociaal flankerend beleid
Deze voorziening is bedoeld om aan de verplichtingen (wachtgeld/afkoopsommen) te kunnen voldoen van de lasten voor inactief personeel.
Doorontwikkeling organisatie
Deze voorziening is bedoeld om aan de verplichtingen (wachtgeld/afkoopsommen) te kunnen voldoen die voortvloeien uit de doorontwikkeling van het waterschap.
Nabetaling Bestuursverklaring Dinkeldal 2000
Deze voorziening is gevormd om de grondeigenaren in het Dinkeldal financiële compensatie te bieden voor de overstromingen in het Dinkeldal, conform de Bestuursverklaring die hiervoor is overeengekomen. De voorziening kent aan het eind van het begrotingsjaar geen saldo meer. De voorziening blijft wel voortbestaan, aangezien er over de periode 2020-2024 mogelijk opnieuw sprake is van een financiële compensatie voor de overstromingen in het Dinkeldal.
Oninbare vorderingen
Deze voorziening is gevormd voor de belastingaanslagen die uiteindelijk oninbaar zijn. De benodigde toevoeging voor oninbaarheid gaat op advies van GBLT (gemeenschappelijk belastingkantoor locosensus en tricijn) uit van 0,5% van de belastingaanslagen die oninbaar zijn.
Inleiding
De taken van het waterschap worden voor het grootste deel bekostigd door het heffen van belastingen. Deze belastingen bestaan uit de ‘watersysteemheffing’ en de ‘zuiveringsheffing (de belasting die geheven wordt om het afvalwater te kunnen zuiveren)’. De heffing en inning van de waterschapsbelastingen wordt verzorgd door het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT (gemeenschappelijk belastingkantoor locosensus en tricijn)). Voor het bepalen van de tarieven voor deze heffingen wordt gerekend met de door GBLT voorgestelde belastinggrondslagen. Via het aanwenden van de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie kunnen ongewenste schommelingen in de lastendruk voor huishoudens en (agrarische) bedrijven meerjarig worden gedempt. In deze Begroting 2023 is geraamd € 77,8 miljoen aan bruto-watersysteemheffing en € 70,5 miljoen aan bruto-zuiveringsheffing.
Mutaties belastinggrondslagen
In de raming voor de belastinggrondslagen doen zich op hoofdlijnen de volgende ontwikkelingen voor tussen de Begroting 2023 versus de Begroting 2022:
- het aantal ingezetenen (= aantal huishoudens) kent al jarenlang een trendmatige groei van 4.000 (+ 1%);
- de totale WOZ-waarde (= waarde onroerend goed) met peildatum 01-01-2022 voor 'woningen' en 'niet-woningen' stijgt naar verwachting met gemiddeld 15,7% 2 ;
- het aantal hectares natuur stijgt met 500 ha;
- het aantal vervuilingseenheden woonruimten stijgt in totaal met 6.200 ve's. Dit hangt met name samen met de geraamde stijging van het aantal ingezetenen;
- het aantal vervuilingseenheden bedrijfsruimten stijgt per saldo met in totaal 2.100 ve's: (i) bij de meetbedrijven stijgt dit structureel met 5.700 ve's. Dit vloeit voort uit de naheffingen over 2020 en 2021 waaruit structureel meer ve’s voortvloeien; (ii) bij de tabelbedrijven daalt dit structureel met 3.600 ve's, aangezien GBLT in de raming uitgaat van de opgelegde aanslagen 2020 die een daling te zien geeft.
Raming belastingopbrengsten
De doorrekening van de tarieven/lastendruk naar belastingopbrengsten gebeurt in zijn algemeenheid via de volgende stappen:
- als vertrekpunt wordt genomen de geraamde netto-kosten voor de begroting 2023-2026, uitgesplitst naar: ‘watersysteembeheer’ en ‘zuiveringsbeheer’
- deze netto-kosten worden vervolgens verhoogd met de geraamde kwijtscheldingslasten en lasten voor oninbaar;
- tot slot wordt dit verlaagd met de (tijdelijke) inzet van de volgende bestemmingsreserves: a. de inzet vanuit de bestemmingsreserves dividend-uitkeringen Nederlandse WaterschapsBank (NWB) en NieuWater. Als beleid hiervoor is vastgelegd dat van de beschikbare reserves een deel wordt aangewend ter aflossing van de langlopende geldlening die nodig was voor de uitbreiding van het belang in Nieuwater B.V. (zie § 5.5), terwijl de resterende beschikbare middelen over een periode van vier jaar worden ingezet voor matiging van de lastendruk. b. de reguliere inzet van de bestemmingsreserves tariefsegalisatie. Als beleid hiervoor is vastgelegd dat dit een tijdelijke inzet betreft, waarbij aan het eind van de vierjarige begrotingsperiode (dat is in de begroting 2023 het jaar 2026) geen onttrekking meer plaatsvindt, zodat er sprake is van een structureel sluitende begroting. In deze begroting is voor zowel het jaar 2025 als 2026 geen onttrekking nodig; waarmee voor dit onderdeel sprake is van een duurzaam financieel beleid.
Bestemmingsreserve tariefegalisatie (regulier)
Onder de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie worden verstaan: reserves die dienen om ongewenste fluctuaties in de belastingtarieven tussen de verschillende jaren tot een minimum te beperken. In zijn totaliteit dalen deze bestemmingsreserves in deze begroting 2023 met € 1,9 miljoen. Daarbij geldt als beleid dat aan het eind van de vierjarige begrotingsperiode minimaal nog 20% van deze reserves overblijft. Dit is een risicobuffer om in een volgende begroting (in het nieuwe laatste begrotingsjaar) te kunnen inzetten. Met een prognosestand eind 2026 van gemiddeld 86% voldoet dit ruimschoots aan deze norm. Het percentage van 66% (dat uitkomt boven de norm van 20%) vertegenwoordigt een bedrag van € 9,1 miljoen.
Kwijtscheldingsbeleid
In het kwijtscheldingsbeleid van het waterschap is vastgelegd dat alleen natuurlijke personen voor 100% kwijtschelding in aanmerking kunnen komen voor: (i) de verontreinigingsheffing, (ii) de zuiveringsheffing en (iii) de ingezetenen-heffing. Voor de bepaling van de kosten wordt uitgegaan van 100% van de bijstandsnorm. In deze begroting 2023 wordt rekening gehouden met een totaalbedrag van € 4,6 miljoen aan kwijtschelding.
Tarieven en Lastendruk
De doorrekening van de tarieven gebeurt via de volgende twee stappen:
a. Voor de kostendrager ‘watersysteembeheer’ geldt dat hiervoor wettelijk vier hoofdcategorieën aan tarieven zijn vastgelegd, te weten: (i) ingezetenen (= aantal huishoudens), (ii) gebouwd (WOZ-waarde van: woning of bedrijf), (iii) ongebouwd (landbouwgronden) en (iv) natuur (natuurterreinen). De verdeling van de geraamde netto-kosten voor watersysteembeheer (verminderd met de inzet reserve tariefsegalisatie watersysteembeheer) over de vier hoofdcategorieën aan tarieven geschiedt via een bestuurlijk vastgestelde kostentoedeling (die geldt voor een periode van maximaal vijf jaar).
b. Voor de kostendrager ‘zuiveringsbeheer’ geldt dat hiervoor wettelijk één tarief is vastgelegd, te weten: de vervuilingseenheden (ve’s). Het uiteindelijke ve-tarief wordt bepaald door de netto-kosten zuiveringsbeheer (verminderd met de inzet reserve tariefsegalisatie zuiveringsbeheer) te delen door het aantal geraamde ve’s voor huishoudens en bedrijven. Bij de MJV 2023-2032 is een nieuw financieel kader voor de gemiddelde lastendrukstijging vastgesteld. Dit gaat uit van de actuele inflatiecomponent en een component voor kostenstijgingen door al geraamde en nog niet geraamde autonome ontwikkelingen of beleidskeuzes. Om op deze gemiddelde lastendruk uit te komen, zullen ook de bovenliggende netto-kosten een gelijkmatig patroon moeten laten zien.
Aangezien deze netto-kosten soms een grillig patroon kennen (met name door de ontwikkeling van de kapitaallasten), zullen deze alsnog gelijkmatig dienen te worden gemaakt. Dit kan worden bereikt door hiervoor jaarlijks een specifieke hoeveelheid van de beschikbare bestemmingsreserves tariefsegalisatie in te zetten.
Daarnaast is er de aanvullende mogelijkheid binnen de tarieven voor watersysteembeheer om de bestemmingsreserve gedifferentieerd in te zetten. Een gedifferentieerde inzet van de bestemmingsreserve houdt in dat deze één of meerdere begrotingsjaren extra kan worden ingezet voor de ene categorie tarieven, hetgeen dan in hetzelfde begrotingsjaar ten laste wordt gebracht van een andere categorie tarieven. Het is een instrument dat kan worden ingezet om de gevolgen van financiële beleidswijzigingen of majeure mutaties in de belastinggrondslagen relatief evenwichtig te verdelen tussen de verschillende categorieën tarieven. Hiermee kan een eventuele noodzakelijke inhaalslag op tariefstijgingen over meerdere begrotingsjaren worden uitgesmeerd. Aangezien de wijziging van de kostentoedeling 2022 een relatief grote invloed had op de tarieven is er in de vorige begroting 2022 voor gekozen om de effecten hiervan over twee jaren te spreiden. Aangezien bij de herijking van de kostentoedeling 2022 het aandeel ‘gebouwd’ omhoog gaat en het aandeel ‘ongebouwd’ omlaag gaat, alsmede omdat de verhoging van het aandeel ‘ingezetenen’ ook geleidelijk verloopt, is er in de begroting 2022 de keuze gemaakt voor een gedifferentieerde inzet ten gunste van de tarieven ‘ingezetenen’ en ‘gebouwd’ (om het nadelige effect op deze beide tarieven geleidelijk in te voeren) en dit ten laste te brengen van ‘ongebouwd’ (om het voordelige effect op het tarief ongebouwd geleidelijk in te voeren). Dit is een voorzetting van de bestendige lijn die bij de vorige herijking van de kostentoedeling 2017 is ingezet en die met deze keuze consistent blijft en doorloopt tot en met deze bestuursperiode. Voor de begroting 2023 vervalt deze gedifferentieerde inzet. Daarmee is aan een jarenlange overgangsperiode een einde gekomen en is de tariefsberekening voor 100% gebaseerd op de bestuurlijk vastgestelde kostentoedeling watersysteembeheer.
Het ‘weerstandsvermogen’ is het vermogen van het waterschap om financiële nadelen op te vangen zonder dat de continuïteit van het waterschap in gevaar komt. De paragraaf weerstandsvermogen in de begroting en het jaarverslag bevat een inventarisatie van de weerstandscapaciteit, de eerder geïnventariseerde risico’s, alsmede het beleid van het waterschap omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s. Het weerstandsvermogen is in deze Begroting 2023 gedaald van 1,2 naar 1,1. Dit is vanwege een voorgestelde onttrekking aan de algemene reserves bij de 2e begrotingswijziging 2022 om de post onvoorzien op peil te houden. En aan de andere kant omdat in de risico- inventarisatie die begin 2022 is uitgevoerd, € 1 miljoen als extra risico is opgenomen in verband met onzekerheden over de effecten van inflatie en prijsstijgingen. Het weerstandsvermogen zoals dat nu is opgesteld, voldoet nog aan het bestuurlijk vastgestelde beleid, waarbij als norm voor het weerstandsvermogen is vastgelegd een factor van tussen de 1,0 en 1,4.
Inventarisatie risico’s
In het eerste kwartaal 2022 zijn binnen het waterschap gesprekken gevoerd over risico’s en kansen binnen de werkprocessen en bedrijfsvoering. Daarbij zijn ook de risico’s vanuit crisisbeheersing meegenomen om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Deze risico’s zijn deels gekwantificeerd en financieel meegewogen. Ook bij de ontwikkeling van assetmanagement (onderhoudsfilisofie waarin alle bedrijfsmiddelen worden betrokken zodat een afgewogen keuze wordt gemaakt voor een balans tussen bedrijfszekerheid en kosten) is risicomanagement een vast onderdeel in de verdere ontwikkeling. In het beleid rondom reserves en weerstandsvermogen is vastgelegd dat er twee keer per bestuursperiode een risico-inventarisatie wordt uitgevoerd. In de praktijk gebeurt dit vaker gedurende het jaar op basis van gesprekken in de organisatie in het kader van de P&C-cyclus. Als er materiële risico’s zijn, wordt beoordeeld of dit moet leiden tot bijsturing. In de hierna volgende tabel zijn de voornaamste risico’s voor waterschap Vechtstromen met de grootste financiële impact weergegeven. De risico's ter grootte van € 8,8 miljoen zijn in deze Begroting 2023 gelijk gebleven ten opzichte van de laatst uitgevoerde risico-inventarisatie bij het Jaarverslag 2021.
Inflatie en energieprijs ontwikkeling
De hoge inflatie en de ontwikkeling van de energieprijzen hebben materieel invloed op de kosten binnen de exploitatie en via de kosten voor investeringsprojecten ook voor de kapitaallasten. De cijfers van het CPB zijn leidend voor de inschatting van de risico's. In deze Begroting 2023 zijn deze cijfers ook gehanteerd en de werkwijze om de hoogte van de belastingen/lastendruk mee te laten bewegen met de prijsontwikkelingen is een belangrijke financiële beheersmaatregel. De stijging van de energieprijzen is een belangrijke reden van het hoge inflatiecijfer. Voor het waterschap is er in 2023 nog sprake van een grotendeels vastgeklikt energiecontract. Vanaf 2024 moet er een nieuw contract worden afgesloten. Bij het opstellen van de Begroting 2023 en voor de latere jaren is uitgegaan van een verwachte prijsstijging, waarbij er een risico is datdeze prijsstijging nog hoger zal worden. Begin 2023, bij het opstellen van het Jaarverslag 2022, zullen wij de risico's actualiseren. Dan zullen ook de nu opgenomen extra € 1 miljoen voor prijsstijgingen en de actuele inzichten en verwachtingen in de inflatie en energie worden meegenomen.
Weerstandscapaciteit
De ‘weerstandscapaciteit’ omvat alle middelen en mogelijkheden waarover het waterschap beschikt om substantiële financiële tegenvallers af te dekken, zodra risico’s werkelijkheid worden. Concreet betreft de weerstandscapaciteit van waterschap Vechtstromen de optelsom van de algemene reserve en de post onvoorzien. In deze Begroting 2023 is de weerstandscapaciteit bepaald op € 9,8 miljoen, bestaande uit: € 8,9 miljoen algemene reserve en € 0,9 miljoen post onvoorzien.
Het treasurybeleid van waterschap Vechtstromen is vastgelegd in de Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie en het treasurystatuut. Beide beogen het financieringsbeleid transparant te maken waarbij de risico’s zo goed mogelijk worden beheerst binnen de vastgestelde kaders.
Daarbij sturen we op:
- de kasgeldlimiet voor het beperken van het renterisico op de kortlopende financiering.
- de renterisiconorm voor het beheersen van fluctuaties in de rentelasten op de langere termijn.
Benodigde financieringsbehoefte
In 2023 zal er naar verwachting voor een bedrag van ongeveer € 45 miljoen aan nieuwe langlopende leningen aangetrokken worden. Dit bedrag bestaat bij benadering uit het EMU tekort van € 21,9 miljoen (zie paragraaf 5.11) plus de geplande aflossing van langlopende geldleningen ad € 22,1 miljoen.
Kasgeldlimiet en Renterisiconorm
De kasgeldlimiet en de renterisiconorm hebben allebei als doel de leningenportefeuille van decentrale overheden te behoeden voor een onverantwoord grote gevoeligheid voor rentefluctuaties. Ze stellen dus een grens aan de structuur van de leningen, niet aan de hoogte. De kasgeldlimiet richt zich hierbij op leningen met een looptijd van maximaal een jaar (ook wel korte leningen, of kort geld genoemd). De renterisiconorm betreft leningen met een looptijd van één jaar of langer (lange leningen, lang geld).
De kasgeldlimiet stelt dat de gemiddelde netto-vlottende schuld van een decentrale overheid (ofwel openbaar lichaam) in een bepaald kwartaal niet hoger mag zijn dan een wettelijk bepaald percentage (voor waterschappen 23%) van het begrotingstotaal. Voor waterschap Vechtstromen bedraagt de kasgeldlimiet in 2023 € 42,0 miljoen.
De renterisiconorm is opgesteld met als doel de rentegevoeligheid van de portefeuille van leningen met een looptijd van een jaar of langer te beperken. Dit komt er op neer dat het renterisico - dat voortvloeit uit een renteherziening en/of de herfinanciering van lopende langlopende geldleningen of gedeeltelijke aflossing daarvan - in een bepaald jaar niet meer mag bedragen dan een wettelijk bepaald percentage (voor waterschappen 30%) van het begrotingstotaal. Voor waterschap Vechtstromen bedraagt de renterisiconorm in 2023 € 54,7 miljoen. Aangezien de geplande aflossingen in 2023 slechts € 22,1 miljoen bedragen en er geen renteherzieningen van toepassing zijn, blijft waterschap Vechtstromen ruimschoots binnen de renterisiconorm.
De paragraaf verbonden partijen geeft inzicht in de bestuurlijke participaties van waterschap Vechtstromen. Verbonden partijen zijn externe organisaties waarin we een bestuurlijk en financieel belang hebben. We werken samen met andere partijen voor het gezamenlijk uitvoeren van soortgelijke taken om maatschappelijke kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de klantgerichtheid te bevorderen. We werken ook samen ter versterking van gezamenlijke beleidsvorming, kennisuitwisseling en belangenbehartiging.
In deze paragraaf is de lijst van verbonden partijen opgenomen in lijn met het AB-besluit van 1 juli 2020 “Beleidskader verbonden partijen”. Conform het beleidskader wordt onderstaand overzicht jaarlijks geactualiseerd voor alle verbonden partijen van waterschap Vechtstromen en toegevoegd aan de begroting. In deze paragraaf wordt een aantal relevante criteria per verbonden partij opgenomen. In bijlage 1 van deze begroting wordt per partij nog aanvullende informatie weergegeven.
Aanvullend is dit jaar per verbonden partij een aantal vragen beantwoord. Deze vragen zijn opgenomen naar aanleiding van een agenderingsverzoek ‘evaluatie verbonden partijen’ waarin wordt verzocht een evaluatie uit te voeren van de verbonden partijen waarin Vechtstromen deelneemt aan de hand van een viertal vragen. Met onder andere als doel om te bepalen of de verbonden partijen waarin Vechtstromen deelneemt nog invulling geven aan de doelen die we ermee beogen.
De volgende vier vragen zijn gesteld in het kader van de evaluatie en worden vervolgens onderstaand, per verbonden partij, beantwoord:
- Vraag 1: Dient de verbonden partij nog het (oorspronkelijke) publieke belang/doel? In onderstaande tabellen samengevat tot: “Dient de partij nog het doel?”
- Vraag 2: Voorziet de verbonden partij nog op een effectieve en efficiënte wijze in het (borgen van het) publiek belang/doel? Ofwel: is de verbonden partij nuttig en noodzakelijk? Gewijzigde opvattingen over de rol en positie van het waterschap of nieuwe wet- en regelgeving kunnen er voor zorgen dat het nut en de noodzaak van een verbonden partij voor het waterschap achterhaald raakt. In onderstaande tabellen samengevat tot: “Is de verbonden partij nuttig en noodzakelijk?”
- Vraag 3: Heeft het waterschap (nog steeds) voldoende mogelijkheden om sturing (sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht) te geven aan de verbonden partij om het publiek belang te borgen. In onderstaande tabellen samengevat tot: “Is nog voldoende sturing mogelijk?”
- Vraag 4: Is (de huidige juridische vorm van) een verbonden partij nog het juiste middel (effectief, efficiënt, doelmatig) om het publiek belang te dienen cq de doelen van het waterschap te realiseren? (Ja) Of: Kan het waterschap de taken beter weer zelf uitvoeren, uit de verbonden partij treden. (zelf uitvoeren) en/of: Kan het waterschap beter samenwerken met andere partijen? (met andere partij). In onderstaande tabellen samengevat tot: “Is de juridische vorm nog passend?”
Overzicht van de verbonden partijen vindt u in de downloadbare begroting.
De missie van de ambtelijke organisatie komt 1 op 1 overeen met die van het bestuur. Samen creëren we een aantrekkelijke leefomgeving door te werken aan veilig, voldoende en schoon water. De betrokkenheid en het vakmanschap van onze organisatie en de mensen die daar werken is onze grote kracht. Om het werk en de werkwijze snel en permanent aan te kunnen passen aan de opgaven van deze tijd is het nodig dat het strategisch vermogen en de realisatiekracht van de organisatie wordt versterkt. Helemaal nu het investeringskader fors is opgehoogd. Dit vraagt naast het introduceren van nieuwe competenties in de organisatie ook een groei van het aantal medewerkers in de organisatie. Dit noemen we de schaalsprong. Alleen dan is het mogelijk om de bestuurlijke ambities te realiseren met een gezonde werkdruk en ruimte om nieuwe ontwikkelingen te verkennen en te vertalen naar de effecten op de werkzaamheden van het waterschap.
De krapte op de arbeidsmarkt raakt ook onze organisatie. Tot op heden zijn wij in staat geweest om bijna alle vacatures met kwalitatief hoogwaardige nieuwe collega's in te kunnen vullen. Wel merken we dat met name het aantal kandidaten voor specialistisch werk, en dan met name binnen de technische (advies) functies, steeds kleiner wordt. En naast de gevolgen voor nieuwe instroom merken we ook dat door de krapte op de arbeidsmarkt het binden en boeien van zittende medewerkers een vraagstuk op zich is. Met het ontwikkelen van een concern breed opleidingsplan, het aantrekken van stagairs, trainees en young professionals en het bieden van de mogelijkheid om jezelf te ontwikkelen in een talentprogramma willen wij anticiperen op deze ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Aandacht voor de introductie van nieuwe medewerkers in onze organisatie (on-boarding), zeker in tijden waar flexibel en hybride werken de standaard is, maakt daar ook onderdeel van uit.
In de paragraaf bedrijfsvoering wordt inzichtelijk gemaakt hoe de personeelskosten en toegerekende overheadkosten zich ontwikkelen ten opzichte van het voorgaande jaar.
Hierbij wordt aangegeven wat het financiële effect van deze ontwikkelingen op programmaniveau is. Onder toegerekende overheadkosten verstaan we de verzameling van algemene kosten die het waterschap maakt om het werk te faciliteren. De in deze paragraaf opgenomen overzichten maken integraal onderdeel uit van de netto-kosten per programma (zie de programmahoofdstukken). Daarnaast wordt in deze paragraaf de stand van zaken met betrekking tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Informatiebeveiliging en -beheer toegelicht.
Toelichting
De decentrale personeelsbudgetten (€ 45,4 miljoen) bestaan onder andere uit het saldo van de salariskosten en sociale lasten, overige personeelskosten (reiskosten, jubilea, opleidingskosten, etc.), inhuurbudgetten en personeelsbaten (bijv. detacheringsopbrengsten) die zijn begroot op teamniveau. De formatie van alle teams bedraagt in 2023: 497 fte (2022: 484 fte). De stijging qua kosten ten opzichte van 2022 wordt met name veroorzaakt door verwachte loonontwikkelingen en het ophogen van de formatie. De formatie is onder andere opgehoogd als gevolg van een toename in het investeringsvolume zoals opgenomen in de afgelopen MJV's. Dit vraagt om meer inzet vanuit zowel het primaire proces als de ondersteunende teams. In de MJV 2023-2032 is het investeringskader verder uitgebreid, inclusief het reserveren van een budget voor de schaalsprong. Daarmee zal naar verwachting in de toekomst de formatie van de organisatie verder uitbreiden om invulling te kunnen even aan de taken en opgaven waar we voor staan in de komende jaren.
De geactiveerde lasten (€ 8,6 miljoen) betreffen het deel van de personeelsbudgetten dat op basis van een urenraming wordt toegerekend aan de investeringsbudgetten van programma 1 en programma 2. Deze kosten worden niet toegerekend aan het huidige exploitatiejaar, maar komen in de toekomstige jaren als kapitaallasten terug in de begroting. In 2023 worden 93.533 uren (2022: 86.984 uren) toegerekend aan investeringen (ongeveer: 66 fte). De stijging van de geactiveerde lasten ten opzichte van 2022 wordt veroorzaakt door een hoger aantal te activeren uren en doordat de uurtarieven op basis waarvan wordt doorbelast aan de investeringen is gestegen.
Onder toegerekende overheadkosten (€ 17,3 miljoen) verstaan we de verzameling van algemene kosten die nodig zijn om het werk te faciliteren. Het gaat hier onder andere om centrale directie en centrale personeelsbudgetten, kosten voor huisvesting, interne faciliteiten en ict/ automatisering. Deze kosten worden op basis van de vastgestelde formatiebegroting toegerekend aan de verschillende teams. De stijging van de toegerekende overhead ten opzichte van 2022 wordt onder andere veroorzaakt door indexatie, hogere gasprijzen, extra kosten voor het vervangen van het financiële systeem en een hogere bijdrage aan het waterschapshuis voor de projecten waaraan wij deelnemen.
Privacy persoonsgegevens: Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
Waterschap Vechtstromen is wettelijk verplicht te voldoen aan de Europese privacyregels op grond van de AVG. Daarnaast zijn we als organisatie intrinsiek gemotiveerd om het doel van deze wet, zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens, na te streven. Burgers, agrariërs, ondernemers en medewerkers (betrokkenen) kunnen rekenen op voldoende bescherming van hun privacy wanneer zij gegevens verstrekken aan Waterschap Vechtstromen.
We willen een betrouwbare partner zijn en schade aan onze betrokkenen voorkomen zoals discriminatie en fraude, bijvoorbeeld als gevolg van datalekken. Daarmee wenden wij ook ernstige gevolgen voor onze organisatie af, zoals politieke, financiële en imagoschade.
De AVG kent een aantal basisvereisten waaraan binnen onze organisatie in de afgelopen jaren invulling is gegeven. Zo is er een Functionaris Gegevensbescherming aangesteld, wordt er een verwerkingsregister bijgehouden, worden verwerkersovereenkomsten afgesloten met derden en zijn AVG-procesbeschrijvingen geïmplementeerd. Daarnaast werken wij samen met andere waterschappen in het Waterschapshuis en dragen wij in dat verband ons steentje bij aan het gezamenlijk oppakken van privacy issues die binnen alle waterschappen spelen.
In 2023 worden onder andere aanbevelingen uit de in 2022 uitgevoerde sectorale privacy audit ingepland die nodig zijn om door te groeien in volwassenheidsniveau. Eind 2023 volgt opnieuw een externe audit binnen de sector. Om invulling te geven aan de aanbevelingen en de beoogde doorontwikkeling van privacy thema's zijn in de begroting middelen beschikbaar gesteld. Daarmee wordt een Privacy Officer aangesteld om mee handen en voeten te geven aan het verder inbedden van de AVG in onze organisatie. Het professionaliseren van de plan-do-check-act-cyclus rondom privacy, in relatie met informatieveiligheid, zal daarin één van de speerpunten zijn.
Informatiebeveiliging
Het dagelijks bestuur heeft in 2021 een nieuw informatieveiligheidsbeleid en een ambitie voor de organisatieontwikkeling op dit gebied vastgesteld. In het informatieveiligheidsbeleid zijn het belang, het toepassingsgebied en de risico-strategie vastgesteld voor ons waterschap. De risicostrategie is vastgesteld als "risico[1]neutraal". Dat betekent dat er dusdanige beveiligingsmaatregelen worden genomen dat dreigingen niet meer voor kunnen komen of wanneer dit toch gebeurt de schade als gevolg hiervan geminimaliseerd is. De meeste maatregelen die een risico neutrale organisatie neemt op het gebied van informatieveiligheid zijn een combinatie van preventieve-, detectieve- en repressieve maatregelen. Daarbij proberen wij een balans te vinden tussen (ingeschatte) bedreigingen en risico's enerzijds en anderzijds de risico beperkende maatregelen en de daaraan gepaarde kosten en werkbaarheid. De ambitie voor de organisatieontwikkeling is om onze organisatie in het volwassenheidsmodel van het Centrum voor Informatiebeveiliging en Privacy (CIP) te laten groeien naar volwassenheidsniveau 4 "Voorspelbaar". We werken hier stapsgewijs naar toe aan de hand van realistische (jaar-)plannen. In navolging van de BIO audit begin 2022, voeren we in het najaar 2022 en begin 2023 een self audit uit en daarna stellen we op basis daarvan een verder jaarplan op voor verder ontwikkeling in 2023.
Informatiebeheer
Vanuit de Archiefwet en ook vanuit het archiefbesluit 2014 van waterschap Vechtstromen is de verplichting om eens per jaar te rapporteren over de stand van zaken rondom het Informatiebeheer. Deze verantwoording vindt plaats bij het jaarverslag. In de programmabegroting kijken we vooruit naar de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van informatiebeheer.
De implementatie van de Wet Open Overheid en aanverwante wetgeving, waaronder de ingang van de Archiefwet in de loop van 2023, op het gebied van digitalisering binnen de overheid maakt dat het waterschap hier op in moet spelen. De implementatie van deze wetgeving, maar ook de (waarschijnlijke) invoering van de Omgevingswet per 1-1-2023 zal de nodige aanpassingen in werkwijze maar ook gedrag vragen in de organisatie. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de eisen op het gebied van informatiebeheer is in 2022 een traject opgestart om het bestaande Document Management Systeem (DMS) te vervangen. De aanbesteding, selectie, implementatie en ingebruikname zal in 2023 plaatsvinden.
In het kader van het kwaliteitssysteem worden medewerkers van het team Informatiebeheer getraind en worden verkenningen gedaan om op slimme wijze meer/betere controles te verrichten op het informatiebeheer.
Het EMU-saldo is het totaal van de inkomsten minus de uitgaven van de Rijksoverheid, sociale fondsen en decentrale overheden. In het zogenoemde Stabiliteits- en Groeipact is per EU-lidstaat een EMU-tekort afgesproken van maximaal 3% van het bruto binnenlands product.
Op 23 mei 2018 hebben de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met het kabinet afspraken gemaakt over de ruimte voor de decentrale overheden in het Nederlandse EMU-saldo in de periode 2019 tot en met 2023. Deze ruimte bedraagt 0,4% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en is als volgt onderverdeeld: 0,27% gemeenten, 0,08% provincies en 0,05% waterschappen. De ruimte voor de waterschappen van 0,05% BBP leidt met de meeste recente raming van het BBP voor 2022 tot een maximaal EMU-tekort van € 496,9 miljoen (voor alle waterschappen tezamen) in dat jaar. Dit bedrag is met de vastgestelde verdeelsleutel van de ‘geraamde netto-exploitatiekosten van het voorgaande jaar’ (2022 dus) verdeeld over de waterschappen. Voor Vechtstromen leidt dit in 2023 tot een referentiewaarde van € 21,4 miljoen.
Het EMU-tekort is tevens de graadmeter voor de jaarlijkse mutatie van de absolute schuld van het waterschap. In absolute zin is sprake van een steeds verder oplopende schuld, terwijl in relatieve zin (schuld t.o.v. belastingopbrengsten) de schuld zich stabiliseert rond de 350% a 360%.
Naast de absolute netto-schuld is ook de relatieve netto-schuld van belang. Dit is de absolute netto-schuld uitgedrukt in een percentage van de waterschapsbelastingen in een jaar. Ondanks een steeds hogere netto-schuld in absolute zin (vanwege de extra investeringen zoals besloten bij de MJV 2023-2032), stabiliseert de netto schuld in relatieve zin zich in de komende jaren rond de 350% a 360%. Dit komt doordat de opbrengst uit hoofde van de waterschapsbelastingen in de komende jaren naar verhouding ongeveer net zo snel zal stijgen als de netto schuld in absolute zin.