Vraag en antwoord index
De paragraaf betreffende de incidentele baten en lasten bevat een overzicht van de baten en lasten die niet tot de gewone bedrijfsuitoefening worden gerekend en die als eenmalig ten opzichte van voorgaande jaren en komende begrotingsjaren moeten worden beschouwd.
Kostentoerekening
De netto-kosten worden toegerekend aan de kostendragers 'watersysteembeheer' en 'zuiveringsbeheer'. De wijze van kostentoerekening is gebaseerd op de door de Unie van Waterschappen vastgestelde beleids- en beheerproductenstructuur en vindt plaats op basis van objectieve, bedrijfseconomische criteria.
Eerst vindt toerekening plaats aan de primaire beheerproducten en daarna volgt een verdeling naar de kostendragers. Hiervoor is per primair beheerproduct een verdeelsleutel toegepast zoals vastgesteld door de Unie.
De ondersteunende beheerproducten worden voor 50% : 50% toegerekend aan 'watersysteembeheer' en 'zuiveringsbeheer'.
Kostentoedeling
De bekostiging van het 'watersysteembeheer' geschiedt uit de verontreinigingsheffing voor directe lozers en de watersysteemheffing. De watersysteemheffing bestaat uit de heffingen voor: (i) ingezetenen, (ii) gebouwd, (iii) ongebouwd en (iv) natuur. De toerekening naar deze heffingen geschiedt conform de bestuurlijk afgesproken kostentoedeling (zoals deze voor het laatst is gewijzigd in de Begroting 2017). Daarnaast worden binnen de heffingen 'gebouwd' en 'ongebouwd' nog tariefdifferentiaties toegepast.
De bekostiging van het 'zuiveringsbeheer' geschiedt uit alleen de zuiveringsheffing (de belasting die geheven wordt om het afvalwater te kunnen zuiveren) voor indirecte lozers. Voor het zuiveringsbeheer worden dus alle kosten toegerekend aan het zuiveringstarief en bestaat er geen nadere verdeling.
Overige bestemmingsreserves
Naast de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie (zie hierna § 4.6) en de algemene reserves (zie hierna § 4.7) zijn er een aantal overige bestemmingsreserves. Onder deze bestemmingsreserves worden verstaan: reserves waaraan het algemeen bestuur een bepaalde bestemming heeft gegeven. In het algemeen houdt het instellen en opbouwen van een bestemmingsreserve verband met een gewenste ontwikkeling waarvoor het waterschap gedurende een aantal jaren geld opzij wil leggen. In zijn totaliteit dalen de overige bestemmingsreserves in deze begroting 2020 met per saldo -/- € 804.000. Het waterschap kent de volgende bestemmingsreserves:
Brede heroverweging
- De bestemmingsreserve ‘brede heroverweging’ is voor watersysteembeheer ingesteld om tot en met 2020 de oplopende kapitaallasten op te vangen als gevolg van de investeringen in het HoogWaterBeschermingsProgramma (landelijk programma om de keringen langs de zee en de grote rivieren op orde te brengen en te houden.) (HWBP (hoogwaterbeschermingsprogramma)). Hieruit wordt in 2020 voor het laatst -/- € 2.044.000 onttrokken.
- De bestemmingsreserve ‘brede heroverweging’ is voor zuiveringsbeheer ingesteld voor de opstartkosten van mogelijke vormen van samenwerking en opschaling.
Hieruit wordt in 2020 vooralsnog niets onttrokken.
Dividenduitkering NieuWater
De bestemmingsreserve ‘dividenduitkering NieuWater’ wordt aangewend ten behoeve van matiging van de lastendruk. Hiervoor wordt in 2020 -/- € 440.000 onttrokken aan de bestemmingsreserve. Naar verwachting zal het dividend over 2019 van € 400.000 in 2020 aan deze bestemmingsreserve worden toegevoegd. Per saldo muteert deze reserve dus in 2020 met -/- € 40.000.
Dividenduitkering NWB
De nieuwe bestemmingsreserve ‘dividenduitkering NWB’ wordt aangewend ten behoeve van een jaarlijkse beleidsimpuls voor innovatie (-/- € 1.000.000), alsmede voor demping van de lastendruk (-/- € 280.000) 3 zoals dit in het bestuursakkoord is afgesproken. Hierdoor wordt in 2020 dus -/- € 1.280.000 onttrokken aan de bestemmingsreserve. Naar verwachting zal het dividend over 2019 van € 2.650.000 in 2020 aan deze bestemmingsreserve worden toegevoegd.
Per saldo muteert deze reserve dus in 2020 met € 1.280.000.
Totaaloverzicht: overige bestemmingsreserves
In onderstaande tabel volgt een totaaloverzicht van het verwachte verloop van de overige bestemmingsreserves in deze begroting 2020.
Voorzieningen
Naast de reserves kent het waterschap een aantal voorzieningen. Voorzieningen zijn bedragen op de balans die worden gevormd om:
- verplichtingen, verliezen en risico’s op te kunnen vangen, waarvan de omvang per balansdatum onzeker is, maar wel redelijkerwijs in te schatten;
- bepaalde jaaroverstijgende uitgaven gelijkmatig te kunnen verdelen over verschillende begrotingsjaren.
In zijn totaliteit muteren de voorzieningen in deze begroting 2020 met per saldo -/- € 1.584.000.
Het waterschap kent de volgende voorzieningen:
- Pensioen/wachtgeld bestuurders: Deze voorziening is gevormd ten behoeve van wachtgeld- en pensioenverplichtingen voor voormalige en huidige dagelijks bestuursleden (inclusief de voorzitter).
- Reorganisatie/sociaal flankerend beleid: Deze voorziening is bedoeld om aan de verplichtingen (wachtgeld/afkoopsommen) te kunnen voldoen van de lasten voor inactief personeel, zoals in 2013 is overeengekomen bij de fusie tussen de beide rechtsvoorgangers van het waterschap.
- Doorontwikkeling organisatie: Deze voorziening is bedoeld om aan de verplichtingen te kunnen voldoen die voortvloeien uit de doorontwikkeling van het waterschap (in 2014).
- Persoonsgebonden opleidingsbudget: Deze voorziening is (voor de periode 2016-2020) gevormd om de aanspraken op de cao-afspraak omtrent het persoonlijke ontwikkel budget per medewerker (€ 5.000 voor vijf jaar) af te dekken.
- Oninbare vorderingen: Deze voorziening is gevormd voor de belastingaanslagen die uiteindelijk oninbaar zijn. De benodigde toevoeging voor oninbaarheid van € 645.000 gaat uit van 0,5% van de belastingaanslagen die oninbaar zijn. Mede in het licht van de huidige economische ontwikkelingen en de dalende trend, is dit verdedigbaar.
Totaaloverzicht: voorzieningen
In onderstaande tabel volgt een totaaloverzicht van het verwachte verloop van de voorzieningen in deze begroting 2020.
Inleiding
De wateropgaven en taken van het waterschap worden voor het grootste deel bekostigd door het heffen van belastingen. Deze belastingen bestaan uit de ‘watersysteemheffing’ en de ‘zuiveringsheffing (de belasting die geheven wordt om het afvalwater te kunnen zuiveren)’. De heffing en inning van de waterschapsbelastingen wordt verzorgd door het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT (gemeenschappelijk belastingkantoor locosensus en tricijn)). Voor het bepalen van de tarieven voor deze heffingen wordt gerekend met de door GBLT voorgestelde belastinggrondslagen. Via het aanwenden van de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie kunnen ongewenste schommelingen in de lastendruk voor huishoudens en (agrarische) bedrijven meerjarig worden gedempt. In deze begroting is geraamd € 72,0 miljoen aan watersysteemheffing en € 59,1 miljoen aan zuiveringsheffing.
Mutaties belastinggrondslagen
In de belastinggrondslagen doen zich op hoofdlijnen de volgende ontwikkelingen voor tussen de raming Begroting 2020 versus de Begroting 2019:
- het aantal ingezetenen (= aantal huishoudens) kent al jarenlang een trendmatige groei van circa 2.000 (+ 0,5%);
- de WOZ-waarde (= waarde onroerend goed) is gestegen met 7,3% 4 ;
- het aantal hectares wegen daalt met 4.600 ha als gevolg van de uitspraak in het Wegenarrest van de Hoge Raad dat bermen niet meer als 'wegen' mogen worden omgeslagen, maar deels als: 'ongebouwd' [+ 4.000 ha] en deels als: ‘natuur’ [+ 600 ha];
- daarnaast vindt er een verschuiving plaats van -/- 1.200 ha ongebouwd, aangezien dit voortaan wordt toegerekend als meegetaxeerde oppervlakte in de WOZ-waarde;
- het aantal vervuilingseenheden woonruimten stijgt met 2.400 ve's. Dit hangt met name samen met de stijging van het aantal geraamde ingezetenen;
- het aantal vervuilingseenheden bedrijfsruimten stijgt met 14.100 ve's. Dit hangt met name samen met de ontwikkelingen binnen de meetbedrijven. De groei van de economie heeft hierin eveneens een opwaarts effect.
Raming belastingopbrengsten
De doorrekening van de tarieven/lastendruk naar belastingopbrengsten gebeurt in zijn algemeenheid via de volgende stappen:
- als vertrekpunt wordt genomen geraamde netto-kosten voor de begroting 2020-2023, uitgesplitst naar: ‘watersysteembeheer’ en ‘zuiveringsbeheer’;
- deze netto-kosten worden vervolgens verhoogd met de geraamde kwijtscheldingslasten;
- tot slot worden de netto-kosten verlaagd met de inzet van bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie.
Bestemmingsreserve tariefsegalisatie
Onder de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie worden verstaan: reserves die dienen om ongewenste fluctuaties in de belastingtarieven tussen de verschillende jaren tot een minimum te beperken. In zijn totaliteit dalen deze bestemmingsreserves in deze begroting 2020 met -/- € 2.301.000. Daarbij geldt als beleid dat aan het eind van de vierjarige begrotingsperiode minimaal nog 20% van deze reserves overblijft. Dit is een risicobuffer om in een volgende begroting (in het nieuwe laatste begrotingsjaar) te kunnen inzetten. Met een prognosestand eind 2023 van 56% voldoet dit (ruimschoots) aan deze norm.
Kwijtscheldingsbeleid
In het kwijtscheldingsbeleid van het waterschap is vastgelegd dat alleen natuurlijke personen voor 100% kwijtschelding in aanmerking kunnen komen voor: (i) de verontreinigingsheffing, (ii) de zuiveringsheffing en (iii) de ingezetenenheffing. Voor de bepaling van de kosten wordt uitgegaan van 100% van de bijstandsnorm. In deze begroting 2020 wordt rekening gehouden met een totaalbedrag van € 4,3 miljoen aan kwijtschelding. Dit is gelijk aan de vorige begroting 2019.
Tarieven en lastendruk
De doorrekening van de tarieven gebeurt via de volgende twee stappen:
- Voor de kostendrager ‘watersysteembeheer’ geldt dat hiervoor wettelijk vier hoofdcategorieën aan tarieven zijn vastgelegd, te weten: (i) ingezetenen (= aantal huishoudens), (ii) gebouwd (WOZ-waarde van: woning of bedrijf), (iii) ongebouwd (landbouwgronden) en (iv) natuur (natuurterreinen). De verdeling van de geraamde netto-kosten voor watersysteembeheer (verminderd met de [gedifferentieerde] inzet reserve tariefsegalisatie watersysteembeheer) over de vier hoofdcategorieën aan tarieven geschiedt via een bestuurlijk vastgestelde kostentoedeling (die geldt voor een periode van maximaal vijf jaar). Zie hiervoor paragraaf 4.5.
- Voor de kostendrager ‘zuiveringsbeheer’ geldt dat hiervoor wettelijk één tarief is vastgelegd, te weten: de vervuilingseenheden (ve’s). Het uiteindelijke ve-tarief wordt bepaald door de netto-kosten zuiveringsbeheer (vermeerderd met de kwijtscheldingslasten en verminderd met de inzet reserve tariefsegalisatie zuiveringsbeheer) te delen door het aantal geraamde ve’s voor huishoudens en bedrijven.
In het nieuwe bestuursakkoord 2019-2023 zijn nieuwe financiële kaders vastgelegd voor de komende vier jaren. Voor de gemiddelde lastendruk is hierin als financieel kader opgenomen dat: “Deze in 2020: 3,4% bedraagt, jaarlijks afnemend naar uiteindelijk 3,0% vanaf 2024”. Het aflopende kader voor de gemiddelde lastendruk (zoals afgesproken in het nieuwe bestuursakkoord) betekent dat: bij het bepalen van de tarieven in de meerjarenbegroting vanaf 2020 niet meer kan worden uitgegaan van een vierjaarlijks gewogen gemiddelde lastendrukstijging (zoals gold in de vorige bestuursperiode), aangezien dit laatste immers inhoudt dat de lastendrukstijging voor alle vier jaren gelijk zou moeten zijn. Dit betekent dus een andere wijze van doorrekening van de tarieven in de Begroting 2020-2023 dan tot nu toe gebruikelijk was.
In de vorige bestuursperiode is tevens gebruik gemaakt van het aanvullende instrument om de reserve tariefegalisatie watersysteembeheer gedifferentieerd in te zetten.
Het dagelijks bestuur heeft in 2016 besloten dat de bestemmingsreserve tariefegalisatie watersysteembeheer gedifferentieerd wordt ingezet ten gunste van de tarieven ‘ingezetenen’ en ‘ongebouwd’/ ’natuur’ en ten laste van het tarief ‘gebouwd’. Dit is gebeurd om de gevolgen van de herijking kostentoedeling in de begroting 2017-2020 tussen de verschillende categorieën relatief evenwichtig te verdelen. In het Financiële Overdrachtsdocument is aangegeven dat het wel of niet meer gedifferentieerd inzetten van de reserve tariefsegalisatie een beleidskeuze is die wordt voorgelegd aan het nieuwe bestuur.
Zowel het gehanteerde beleid voor de meerjarige lastendrukontwikkeling als de gedifferentieerde inzet van reserve tariefsegalisatie leiden achteraf voor de individuele begrotingsjaren tot een andere kostentoedeling dan bestuurlijk is afgesproken. Om uiteindelijk op de bestuurlijk afgesproken kostentoedeling te komen, is in de begroting 2020-2023 een inhaalslag (nog los van de inflatiestijging) noodzakelijk op de tarieven ‘ingezetenen’ (met + 6%) en ‘ongebouwd’/ ’natuur’ (met + 4%). Daarbij speelt ook de uitspraak in het Wegenarrest van de Hoge Raad dat bermen (als onverhard deel van wegen) niet meer als ‘wegen’ (met dubbel tarief) mogen worden omgeslagen, maar als ‘ongebouwd’ (tegen het normale tarief). Alleen hierdoor stijgt het tarief ongebouwd met nog eens + 4% extra in 2020. Deze extra tariefstijging ‘ongebouwd’ als gevolg van het Wegenarrest speelt in meer of mindere mate bij alle waterschappen in Nederland. In totaal is er dus voor het tarief ‘ongebouwd’ een effect van + 8%.
Aangezien deze extra tariefstijgingen voor één jaar niet realistisch zijn, heeft het dagelijks bestuur besloten om ook in de toekomstige jaren nog gebruik te maken van het instrument van de gedifferentieerde inzet van bestemmingsreserve tariefsegalisatie watersysteembeheer. Hiermee kan de noodzakelijke inhaalslag over de komende vier begrotingsjaren worden uitgesmeerd en zal het tarief ingezetenen de komende vier jaar 1,5% en voor ongebouwd/natuur 2,0% hoger moeten zijn.
Tot slot kan het tarief gebouwd relatief fors worden verlaagd omdat hiervoor een omgekeerde inhaalslag geldt en daarnaast is er sprake van een relatief forse stijging van de WOZ-waarde t.o.v. het vorige begrotingsjaar.
De bovenstaande tarieven zijn vervolgens omgerekend naar de effecten op de lastendruk voor huishoudens en bedrijven. Hieruit blijkt dat de gewogen gemiddelde lastendrukontwikkeling voor de komende vier jaren voldoet aan het hiervoor geldende nieuwe financiële kader. De gemiddelde lastendruk komt in 2020 daadwerkelijk uit op de afgesproken 3,4% en dit loopt jaarlijks af naar uiteindelijk 3,0% in 2024”.
Inventarisatie risico’s
Begin 2019 zijn er met verschillende teams gesprekken over risico’s en kansen binnen de werkprocessen en bedrijfsvoering van Vechtstromen gevoerd. Daarbij zijn ook de risico’s vanuit Crisisbeheersing meegenomen om een zo compleet beeld te krijgen. Deze risico’s zijn deels gekwantificeerd en financieel meegewogen. In 2019 is verder gewerkt aan het uitwerken van risicomanagement binnen Vechtstromen waarbij ook wordt gekeken naar de samenhang met assetmanagement (onderhoudsfilisofie waarin alle bedrijfsmiddelen worden betrokken zodat een afgewogen keuze wordt gemaakt voor een balans tussen bedrijfszekerheid en kosten).
In het beleid rondom reserves en weerstandsvermogen is vastgelegd dat deze risico-inventarisatie twee keer per bestuursperiode wordt uitgevoerd. In de volgende tabel zijn de voornaamste risico’s voor waterschap Vechtstromen met de grootste financiële impact weergegeven (onderverdeeld naar de programma's: watersysteem, waterketen en besturen en organiseren).
De geïnventariseerde risico's zijn bij de jaarrekening 2018 en ter voorbereiding op de begroting 2020 gestegen met € 0,9 miljoen van € 7,0 miljoen naar € 7,9 miljoen. De grootste stijging deed zich hierbij voor binnen het programma Besturen en Organiseren als gevolg van de risico's die samenhangen met informatieveiligheid. Op basis van actuele ontwikkelingen in verband met een waarschijnlijke garantstelling voor SNB (slibverwerkingsinstallatie), wordt bij de begroting 2020 uit gegaan van in totaal € 8,0 miljoen aan geïnventariseerde risico's (ophoging met € 0,1 miljoen).
Weerstandscapaciteit
De ‘weerstandscapaciteit’ omvat alle middelen en mogelijkheden waarover het waterschap beschikt om substantiële financiële tegenvallers af te dekken, zodra risico’s werkelijkheid worden. Concreet betreft de weerstandscapaciteit van waterschap Vechtstromen de optelsom van de algemene reserve en de post onvoorzien. In deze begroting is de weerstandscapaciteit bepaald op € 8,9 miljoen, bestaande uit:
- Algemene reserve € 8,1 miljoen
- Post onvoorzien € 0,8 miljoen
Weerstandsvermogen
Het ‘weerstandsvermogen’ is het vermogen van het waterschap om (financiële) tegenvallers op te vangen zonder dat de continuïteit van het waterschap in gevaar komt. De paragraaf weerstandsvermogen in de begroting en het jaarverslag bevat een inventarisatie van de weerstandscapaciteit, de eerder geïnventariseerde risico’s, alsmede het beleid van het waterschap omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s. Zoals reeds vermeld in het jaarverslag 2018 is het weerstandsvermogen vanwege de hogere geïnventariseerde risico's gedaald van 1,25 (in de begroting 2018 en 2019) naar 1,1 (begroting 2020). Dit past nog steeds binnen het bestuurlijk vastgestelde beleid van tussen de 1,0 en 1,4.
Stikstofproblematiek
De Raad van State heeft op 29 mei 2019 de uitspraak gedaan dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet langer mag worden gebruikt als afwegingskader voor het verlenen van vergunningen voor activiteiten en projecten. Deze uitspraak heeft ook gevolgen voor Vechtstromen, zo blijkt uit een interne inventarisatie.
Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten en projecten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo’n toestemming ‘vooraf’ mag niet meer en dit heeft gevolgen voor tal van projecten in Nederland.
Want bij bijna alle projecten is sprake van stikstofuitstoot.
Ook Vechtstromen wordt geraakt door de buitenwerkingstelling van de PAS. Na een inventarisatie blijkt dat 27 projecten hier op korte termijn mee te maken hebben omdat als gevolg van de uitspraak van de Raad van State, op dit moment geen omgevingsvergunning voor deze projecten wordt afgegeven. Ook kan ons bestuur op dit moment geen projectplannen vaststellen voor projecten die invloed kunnen hebben op beschermde natuurgebieden.
Tot welke (financiële) risico's bovenstaande voor Vechtstromen kan leiden, valt op dit moment nog niet te overzien.
Inleiding
Het treasurybeleid van waterschap Vechtstromen is vastgelegd in de Verordening beleids- en verantwoordingsfunctie en het treasurystatuut. Beide beogen het financieringsbeleid transparant te maken waarbij de risico’s zo goed mogelijk worden beheerst binnen de vastgestelde kaders. Daarbij sturen we op:
- de kasgeldlimiet voor het beperken van het renterisico op de kortlopende financiering.
- de renterisiconorm voor het beheersen van fluctuaties in de rentelasten op de langere termijn.
Benodigde financieringsbehoefte
In 2020 zal er naar verwachting voor een bedrag van afgerond € 46 miljoen aan nieuwe langlopende leningen aangetrokken worden. Dit bedrag bestaat uit het EMU tekort van € 32,1 miljoen (zie paragraaf 4.11) plus de geplande aflossing van langlopende geldleningen ad € 14,0 miljoen.
Kasgeldlimiet en renterisiconorm
De kasgeldlimiet en de renterisiconorm hebben allebei als doel de leningportefeuille van decentrale overheden te behoeden voor een onverantwoord grote gevoeligheid voor rentefluctuaties. Ze stellen dus een grens aan de structuur van de leningen, niet aan de hoogte. De kasgeldlimiet richt zich hierbij op leningen met een rentetypische looptijd van maximaal een jaar (ook wel korte leningen, of kort geld genoemd). De renterisiconorm betreft leningen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer (lange leningen, lang geld).
De kasgeldlimiet stelt dat de gemiddelde netto-vlottende schuld van een decentrale overheid (ofwel openbaar lichaam) in een bepaald kwartaal niet hoger mag zijn dan een wettelijk bepaald percentage (voor waterschappen 23%) van het begrotingstotaal. Voor waterschap Vechtstromen bedraagt de kasgeldlimiet in 2020 € 33,9 miljoen.
De renterisiconorm is opgesteld met als doel de rentegevoeligheid van de portefeuille van leningen met een looptijd van een jaar of langer te beperken. Dit komt er op neer dat het renterisico - dat voortvloeit uit een renteherziening en/of de herfinanciering van lopende langlopende geldleningen of gedeeltelijke aflossing daarvan - in een bepaald jaar niet meer mag bedragen dan een wettelijk bepaald percentage (voor waterschappen 30%) van het begrotingstotaal. Voor waterschap Vechtstromen bedraagt de renterisiconorm in 2020 € 44,2 miljoen. Aangezien de geplande aflossingen in 2020 slechts € 14,0 miljoen bedragen en er geen renteherzieningen van toepassing zijn, blijft waterschap Vechtstromen ruimschoots binnen de renterisiconorm.
Vechtstromen participeert in een aantal verbonden partijen. Dat zijn externe organisaties waarin we een bestuurlijk en een financieel belang hebben. We werken samen met andere partijen voor het gezamenlijk uitvoeren van soortgelijke taken om maatschappelijke kosten en kwetsbaarheid te verminderen en de klantgerichtheid te bevorderen. We werken ook samen ter versterking van gezamenlijke beleidsvorming, kennisuitwisseling en belangenbehartiging. Hieronder wordt voor enkele verbonden partijen een korte toelichting gegeven.
Het GBLT (gemeenschappelijk belastingkantoor locosensus en tricijn) is, namens het waterschap, belast met het heffen en innen van de waterschapsbelastingen. Hoewel de processen van het GBLT verbeterd zijn ten opzichte van afgelopen jaren kunnen positieve dan wel negatieve variaties in de belastingopbrengsten en deelnemersbijdrage leiden tot financiële risico's voor het waterschap. Voor 2020 en verder blijkt een toename van de jaarlijkse deelnemersbijdrage die mede veroorzaakt wordt door ontwikkelingen in prijspeil, cao en personeel. Nieuwe wetten en digitalisering leiden ertoe dat het aantal kennisintensieve functie bij het GBLT groeit. Daarnaast wordt rekening gehouden met aanvullende kosten voor het nieuwe belastingsysteem en is er een verhoging in het kader van de Wet Digitale Overheid.
N.V. Slibverwerking Noord Brabant (SNB (slibverwerkingsinstallatie)). De kernactiviteit van SNB is de verwerking van zuiveringsslib (het materiaal dat overblijft nadat het rioolwater is gezuiverd) voor haar (aandeelhoudende) klanten. Hierbij hanteert SNB het uitgangspunt om de (rest)stoffen die vrijkomen op een verantwoorde wijze als grondstof te hergebruiken en om energie terug te winnen (circulaire economie). De verwachting is dat met de afname van slibproductie, door de werking van de Energiefabriek, lagere slibverwerkingskosten ontstaan.
De gemeenschappelijke regeling Aqualysis is getroffen ter gemeenschappelijke uitvoering van de laboratoriumactiviteiten van de deelnemende waterschappen. De begroting van Aqualysis neemt toe door personele uitbreidingen om een doorontwikkeling van de organisatie mogelijk te maken, zowel ten behoeve van onderzoek als ook bedrijfsvoering. Daarnaast neemt de begroting toe door een voorfinanciering van deelnemers te vragen voor de uitvoering van innovatieve onderzoeken zoals e-DNA onderzoek in water en slib. Dit overeenkomstig toezeggingen bij de oprichting van deze organisatie.
In de tabel zijn de jaarlijkse deelnemersbijdrage opgenomen.
In de paragraaf bedrijfsvoering wordt inzichtelijk gemaakt hoe de personeelskosten en toegerekende overheadkosten zich ontwikkelen ten opzichte van voorgaand jaar.
Daarnaast wordt aangegeven wat het effect van deze ontwikkelingen op programmaniveau is. Onder toegerekende overheadkosten verstaan we de verzameling van algemene kosten die het waterschap maakt om het werk te faciliteren. De in deze paragraaf opgenomen overzichten maken integraal onderdeel uit van de netto-kosten per programma (zie de programma hoofdstukken).
Doorbelaste kosten per programma
In onderstaande tabellen wordt op hoofdlijnen inzichtelijk gemaakt welke kostencomponenten er onderkend worden in het kader van de doorbelasting van overhead en personeelskosten en wat het aandeel hiervan is per programma. In totaal gaat het hier om zo'n 31 % van de gehele exploitatiebegroting.
Toelichting
De decentrale personeelsbudgetten (€ 40.927.000) betreffen het saldo van onder andere de salariskosten + sociale lasten, overige personeelskosten, inhuur en personeelsbaten (bijv. detacheringsopbrengsten) die bij de begroting zijn toegerekend aan de verschillende teams en eenheden. De hiermee samenhangende formatie op team en eenheidsniveau is in 2020: 487,55 fte (2019: 490,36 fte)
De geactiveerde lasten (€ 7.646.000) betreffen het deel van de personeelsbudgetten wat op basis van een urenraming wordt toegerekend aan de investeringsbudgetten van programma 1 en programma 2. Deze kosten worden niet toegerekend aan het huidige exploitatiejaar, maar komen in de toekomstige jaren als kapitaallasten terug in de begroting. In 2020 worden er 90.958 uur (ongeveer: 65 fte) toegerekend aan investeringen (2019: 100.450u / 71,5 fte).
Onder toegerekende overheadkosten (€ 12.848.000) verstaan we de verzameling van algemene kosten die nodig zijn om het werk te faciliteren. Het gaat hier onder andere om centrale directie en centrale personeelsbudgetten, kosten voor huisvesting, interne faciliteiten en ict/ automatisering. Deze kosten worden op basis van de vastgestelde formatie begroting toegerekend aan de verschillende teams en eenheden.
De stijging van de toegerekende overhead ten opzichte van 2019 wordt o.a. veroorzaakt doordat in 2020 een centrale reservering is opgenomen voor cao-ontwikkelingen (€ 1.129.000), toegenomen kosten (zoals licentiekosten) voor ict/automatisering (€ 429.000), toegenomen kosten (o.a. groenonderhoud en leasekosten) voor huisvesting en interne faciliteiten (€ 855.000).
Het EMU-saldo is het totaal van de inkomsten minus de uitgaven van de Rijksoverheid, sociale fondsen en decentrale overheden. In het zogenoemde Stabiliteits- en Groeipact is per EU-lidstaat een EMU-tekort afgesproken van maximaal 3% van het bruto binnenlands product.
Op 23 mei 2018 hebben de Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met het kabinet afspraken gemaakt over de ruimte voor de decentrale overheden in het Nederlandse EMU-saldo in de periode 2019 tot en met 2022. Deze ruimte bedraagt 0,4% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en is als volgt onderverdeeld: 0,27% gemeenten, 0,08% provincies en 0,05% waterschappen. De ruimte voor de waterschappen van 0,05% BBP leidt met de meeste recente raming van het BBP voor 2020 tot een maximaal EMU-tekort van € 416,4 miljoen in dat jaar. Dit bedrag is met de vastgestelde verdeelsleutel van de ‘geraamde netto-exploitatiekosten van het voorgaande jaar’ (2019 dus) verdeeld over de waterschappen. Voor Vechtstromen leidt dit tot een referentiewaarde van € 18,3 miljoen.
Uit de hiernavolgende tabel blijkt voor 2020 een EMU-tekort van € 32,1 miljoen. Hiermee wordt (vooralsnog eenmalig) de referentiewaarde van € 18,3 miljoen met € 13,8 miljoen overschreden. Op basis van de huidige inzichten zullen vanaf 2021 de EMU-tekorten sterk teruglopen en weer binnen de referentiewaarde passen. In 2023 is er dan - op basis van de huidige inzichten - voor het eerst sprake van een EMU-overschot.
De hierboven vermelde EMU tekorten werken in de komende jaren door in de ontwikkeling van netto-schuld. In onderstaande grafiek is dit verder inzichtelijk gemaakt.