Stuwen aanpassen voor de passage van vis en andere waterdieren


In de loop van de tijd hebben we in onze beken en rivieren stuwen en andere obstakels gebouwd. In het verleden werd er meestal niet op gelet dat die “kunstwerken” voor vis en andere kleine waterdieren een enorme barrière werden.

Met name voor trekvissen, als de Winde, Serpeling en Kwabaal, die ver weg naar stroom-opwaartse wateren moeten zwemmen om daar te paaien (het voortplantingsgedrag van vissen), bleek dat een groot probleem. Ze bereiken hun paaigebied niet meer, en verdwijnen uit het water. Maar ook andere vissen kunnen trekgedrag over kortere afstanden vertonen en hebben last van deze barrières. Om iets aan dat probleem te doen, worden bij stuwen en andere kunstmatige barrières in belangrijke visroutes nu vispassages gemaakt. Dat kunnen strakke vistrappen zijn waarin de vis steeds een bakje hoger kan zwemmen om boven te komen. Maar er zijn ook mogelijkheden zoals natuurlijk ogende nevengeulen, waar de vis langer kan verblijven omdat dat milieu op zich al op een beek lijkt en er stroming en zuurstofrijk water is.

Van alle maatregelen is dit wel de meest ‘technische’ ingreep omdat er meestal ook niet-natuurlijke materialen nodig zijn. Je zou kunnen zeggen we proberen het weer zo natuurlijk mogelijk te maken. Bijvoorbeeld door ook hier zoveel mogelijk met materialen zoals Europees hout en houtstronken en keien etcetera te werken.

Trekvissen

Als stuwen in waterlopen geplaatst worden, is dat meestal een groot probleem voor de aanwezige visfauna. Ze kunnen immers wel in stroomafwaartse richting zwemmen, maar andersom niet meer, nooit meer. Met name voor trekvissen, als de Winde, Serpeling, Kopvoorn en Kwabaal, die naar stroom-opwaartse wateren moeten zwemmen om daar te paaien, is dat een groot probleem. Ze bereiken hun paaigebied dan niet meer en verdwijnen uit het water.
Maar ook van niet-trekvissen is bekend dat deze ook trekgedrag kunnen vertonen, als is de afstand dan veel korter. Dat alle vissen belang hebben bij uitwisseling met soortgenoten is inmiddels ook bekend, daarmee wordt voorkomen dat er genetische erosie optreedt. Veel uitwisseling geeft gezondere dieren en stabielere populaties. Vissen met een lokaal karakter, die op korte afstanden trekken zijn bijvoorbeeld: Bittervoorn, Rivierdonderpad, Bermpje en Beekprik.