Maand van de geschiedenis - De Voorde

Gepubliceerd op 1 oktober 2021

Tijdens de maand van de geschiedenis (oktober) nemen elke week twee van onze collega's je mee in delen van de historie van ons waterschap. In het eerste verhaal vertelt Jan Wagenvoort over Voorden (doorwaadbare plaasten).

De voorde

Een voorde is een doorwaardbare plaats in een beek of rivier. Veel dorpen en steden zijn ontstaan bij doorwaadbare plaatsen langs rivieren, zoals de plaatsen Amersfoort en Coevorden. De laatste naam is ontleend aan de plaats waar de boeren vroeger de koeien door de doorwaadbare plek in de rivier dreven. Voorden waren vaak natuurlijke ondiepten in een beek of rivier waarover de boeren met hun paard en wagen de beek konden oversteken. Soms was het nodig om ondiepten dwars door de beek of rivier te creëren om te gebruiken als voorde. Een voorde kon daardoor in perioden van hoge afvoeren uitspoelen door de kracht van het water. Om deze reden werden voorden vroeger soms vastgelegd met behulp van stenen of takkenbossen

Tot het einde van de negentiende eeuw bestonden de wegen veelal uit niet meer dan uitgereden karrensporen. In regenrijke perioden waren deze wegen nauwelijks of niet begaanbaar. Er waren slechts weinig bruggen; men passeerde de beken en rivieren door voorden. Maar deze doorwaadbare plaatsen konden in de winter en na zware regenval vrijwel niet gebruikt worden. Op oude kaarten zijn deze plekken in de rivieren en beken vaak terug te vinden, als waadbare plaats of niet altijd waadbare plaats.

Vanaf het begin van de negentiende eeuw verdwenen de voorden geleidelijk uit het landschap. Het was de tijd dat de Achterhoekse landbouwkundige en dichter A.C.W. Staring (1767 – 1840) in zijn gedicht

De Hoofdige Boer de volgende regels dichtte:

Eens was het anders hier ter stee,

Wanneer een voord den weg doorsnee,

En 't brugje, naast die voord geleid,

Den smaad droeg van zijn nieuwigheid.

Het gedicht De Hoofdige Boer gaat over gehechtheid aan platgetreden paadjes, kuddegeest, lijdzaamheid, angst voor veranderingen en trouw aan tradities. Vooral bij de boeren was er vaak grote weerstand tegen het verdwijnen van de voorden omdat ze overstromingen vreesden door de aanleg van bruggen en duikers op hun grondgebied.

Welke invloed de aanwezigheid van voorden in de rivieren en beken hadden op de samenleving in vroeger dagen beschrijft de Achterhoekse schoolmeester/schrijver H.W. Heuvel (1864 – 1926): Het verkeer met de buitenwereld was vroeger gering, want de wegen waren vaak lange tijd onbegaanbaar. Geen wonder dat men weinig reisde: er waren meer voorden dan bruggen. Daarom trouwde men ook meestal niet met iemand van elders.

Als men dit heel letterlijk neemt, kan geconcludeerd worden dat de waterschappen en de wegbeheerders onze voorouders uit hun isolement hebben gehaald en misschien hebben ze in onze gebieden ook wel een beetje bijgedragen aan de revitalisering van de menselijke soort.

Het gemis van een brug was in de zomermaanden meestal nog niet zo erg. De beken en rivieren lagen dan dikwijls toch zo goed als droog en waren makkelijk over te steken. Over de Regge wordt in 1847  geschreven dat deze in de zomer niet veel meer was dan "een samenhang van stilstaande kolken, door aanzienlijke verzandingen van elkaar gescheiden". Bij het schutten van water voor de scheepvaart en bij hoge afvoeren ontstonden er soms hogere peilen. De rivier was dan, ook bij de voorden, moeilijk over te steken.

In de winter, en bij hevige regenval in de zomer,  was de stroom soms zo sterk, dat het doorwaden van de rivier met paard en wagen gelijk zou hebben gestaan aan zelfmoord. Dit overkwam in 1847 twee vrouwen en een zoontje van een van hen, die ten noordoosten van Hellendoorn de Regge via een voorde met paard en wagen wilden oversteken. Toen ze de volgende dag nog niet teruggekeerd waren, ging de veldwachter op onderzoek uit en vond de lijken in de buurt van de voorde in de Regge. De vrouwen waren op weg naar een verkoping van roerende goederen bij een boerderij aan de andere kant van de Regge. De drang om daar bij te zijn, dreef hun waarschijnlijk tot het nemen van een groot risico.

Op de plek van een voorde werd later soms een vonder (een eenmansbruggetje)  gebouwd. Via een dergelijke vonder kon bijvoorbeeld de persoon die het vee begeleidde droogvoets de andere oever bereiken terwijl het vee door het water waadde. Ook de zondagse wandeling naar de kerk kon hierdoor met droge voeten volbracht worden.

Het is wel begrijpelijk dat men zich zo lang met de voorde heeft beholpen en zich, enkele uitzonderingen daargelaten, eerst laat van bruggen is gaan bedienen. De voorde was vergeleken met een brug een goedkoop, zij het primitief hulpmiddel. Een voorde vroeg weinig onderhoud en was gedurende een belangrijk deel van het jaar goed te gebruiken. Pas in het begin van de  twintigste eeuw zijn de voorden die door de lokale bevolking nog werden gebruikt, buiten gebruik geraakt.

Sommige voorden zijn echter nooit weggeweest. Met name in Zuid-Limburg is een aantal voorden altijd in gebruik gebleven door het plaatselijke landbouwverkeer.

Door de toenemende aandacht voor landschap, recreatie en cultuurgeschiedenis zijn de voorden weer opnieuw in de belangstelling komen te staan. In 2002 is in ons beheergebied de eerste voorde weer aangelegd in het stroomgebied van de Jufferbeek op het landgoed Sydebroeck bij Oldenzaal. Daarna zijn er geleidelijk aan steeds meer voorden aangelegd en is de voorde weer helemaal terug in ons beheergebied.