1830 De textielindustrie – goed voor werk, slecht voor water


De opkomst van de textielindustrie in Twente zorgde voor een meer werkgelegenheid. Maar dit had ook een keerzijde, namelijk watervervuiling door het fabrieksproces. Om dit probleem op te lossen werden er verschillende mogelijkheden onderzocht, waaronder het gebruik van zogenaamde vloeivelden en kunstmatig biologische zuivering. Waterschap De Regge begon daarom in 1939 aan de bouw van de eerste rioolwaterzuivering. Door de oorlog werd deze RWZI (rioolwaterzuivering) aan de Lonnekerbrugstraat te Enschede pas in 1952 opgeleverd.

De opkomst van de textielindustrie

De IJzeren Eeuw is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de Twentse textielindustrie. Over de vroegste geschiedenis van de Twentse textielnijverheid weten we bitter weinig. De oorsprong van de textielnijverheid is wel bekend: het kleine, wat lager gelegen weefkamertje in de Twentse boerderij: ‘het lös hoes’. Vooral in de wintermaanden, als er weinig werk op de akkers was te doen, waren boerengezinnen werkzaam in de textielnijverheid. Tot in de achttiende eeuw was vlas in Europa (naast wol) de belangrijkste grondstof voor textiel. In de negentiende eeuw werd katoen de belangrijkste grondstof.

Na de onafhankelijkheid van België in 1830, waar de toenmalige textielindustrie was gevestigd, kwam de industrialisatie in Nederland pas echt op gang. De textielindustrie werd door het Rijk in Twente (naast Brabant) sterk gestimuleerd. Denk daarbij aan namen als ten Cate, van Heek, Schuttersveld, Jansen & Tilanus, Blijdenstein, ter Kuile en Menko. Op het hoogtepunt waren er ongeveer 160 fabrieken actief. Dit zorgde in Twente voor een flinke werkgelegenheid (in de bloeiperiode leverde het zo’n 40.000 banen op).

Watervervuiling

De textielindustrie leverde niet alleen banen op. Het zorgde ook voor watervervuiling. Dit kwam door het fabrieksproces waarin het afvalwater direct in de beken en rivieren werd geloosd.

De vervuilde Regge was hiervan een voorbeeld. De volgende beschrijving is hierbij gevonden:

”In het Oosten des lands, in een streek alom bekend door de nijverheid, die daar heerscht, is een riviertje met eigenaardige eigenschappen. De vreemdeling, die één der zijarmen bewonderd heeft en daarbij bevonden, dat de kleur van het snelvlietende water welhaast hemelsblauw leek, ziet wat later op den dag dezelfde vliet zachtgroen. Hij wrijft zich de oogen eens uit en kijkt nog eens, o schrik….’t Water is niet meer groen, maar diep violet. Nog even later pikzwart. Hij begrijpt er niets van en komt tot de veronderstelling, dat hij niet geheel in orde is. ’t Was den vorigen avond na een copieus diner nogal laat geworden. Hij heeft blijkbaar teveel gebridged en ziet nog de kleuren der kaarten, vermeent hij. Een aankomend boertje helpt hem echter uit den droom. ”t Kump van de ververieën”, zegt hij.

Aanpak van de watervervuiling

Aan het begin van de 20e eeuw werd de roep om de watervervuiling aan te pakken steeds groter. De gemeente Almelo riep daarom in 1926 een Reggecommissie in het leven. Het doel van de commissie was om onderzoek te doen naar de oorzaken, verspreiding en mate van de vervuiling van de Regge. Alles bedoeld om een oplossing te vinden. De commissie kwam tot de conclusie dat het water in de rivier schoner kon worden door het te zuiveren met kunstmatige, biologische technieken. Hiervoor moesten installaties gebouwd worden in Enschede/Lonneker, Borne, Almelo en Wierden. De commissie wilde ook dat één organisatie deze taak op moest pakken. De jaarlijkse kosten per woning werden geschat op ƒ 3,-

Hierna werd er in 1929 een tweede Reggecommissie ingesteld. In 1935 adviseerde deze commissie om gebruik te maken van kunstmatige, biologische zuivering én vloeivelden. Het water zou dan in velden geloosd worden, waarbij de grond het water zou zuiveren. Voor beide opties werden subsidies gegeven. In Twente werd gekozen voor kunstmatig biologisch zuiveren. In 1939 werd in Enschede gestart met het ontwerp van een installatie. De bouw van deze installatie liep door de Tweede Wereldoorlog vertraging op en werd daarom pas in 1952 opgeleverd. Het gebouw aan de Lonnekerbrugstraat in Enschede staat er nog steeds en is inmiddels een monument.